HR, 17 januari 2014, nr. 13/02942
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2 mei 2013, 12/00421, 12/00422 en 12/00423

Art. 3:40, 3:41, 6:7 en 6:11 Awb

4.2 Ingevolge artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) treedt een besluit niet in werking voordat het is bekend gemaakt. De bekendmaking van een aanslag geschiedt ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 door de ontvanger door toezending of uitreiking van het door de inspecteur voor de belastingschuldige opgemaakte aanslagbiljet. In overeenstemming met het bepaalde in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt dit doorgaans – zoals ook in dit geval – door toezending aan de belanghebbende.

4.3 De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen een aanslag, verliesvaststellings- en verrekeningsbeschikking bedraagt ingevolge artikel 6:7 van de Awb zes weken. In afwijking van artikel 6:8 van de Awb vangt de termijn voor het instellen van bezwaar op grond van het bepaalde in artikel 22j, aanhef en onderdeel a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking.

4.4 Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

4.5 Tussen partijen is niet in geschil dat de aanslagbiljetten uiterlijk op de dag van de dagtekening van de aanslagen ter post zijn bezorgd. Belanghebbende stelt echter dat de aanslagbiljetten naar het verkeerde adres zijn gezonden. Dit dient in de visie van belanghebbende tot gevolg te hebben dat de termijn voor het indienen van de bezwaarschriften is aangevangen op het moment dat de aanslagbiljetten door haar op 28 juni 2011 zijn ontvangen. Gelet hierop, dient beoordeeld te worden of de onderwerpelijke aanslagbiljetten op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt.

Met betrekking tot de aanslagen voor de jaren 2004 en 2005

4.6 Anders dan belanghebbende onder verwijzing naar Hoge Raad 15 december 2006, nr. 41.882, LJN: AZ4416, BNB 2007/112 stelt, is de bezwaartermijn niet pas aangevangen op het moment dat de aanslagbiljetten door haar zijn ontvangen. Anders dan in het onderhavige geval gaat het in voornoemd arrest om een verzuimboete die pas kan worden opgelegd indien daar aan voorafgaand door de belastingplichtige op zijn adres een aanmaning is ontvangen of aangeboden.

4.7 Met betrekking tot de bekendmaking van een aanslagbiljet geldt het volgende (Hoge Raad van 5 maart 2004, nr. 39.245, LJN: AO5063, BNB 2004/200 ):

“(…) Indien de bekendmaking van het aanslagbiljet geschiedt door toezending, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van het aanslagbiljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden. In een zodanig geval vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van teerpostbezorging. De evenvermelde regel lijdt echter uitzondering indien de zending de belastingschuldige niet heeft bereikt en zulks het gevolg is van een fout van de belastingdienst (bijvoorbeeld een verkeerde adressering die aan de belastingdienst is te verwijten). In een zodanig geval kan niet worden gezegd dat bekendmaking van de aanslag op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. (…)”

4.8 Nu belanghebbende heeft gesteld dat de bedoelde aanslagbiljetten haar niet eerder dan 28 juni 2011 hebben bereikt dient het Hof de vraag te beantwoorden of de in het hierboven vermelde arrest bedoelde uitzondering aan de orde is.

4.9 Vast staat dat de Inspecteur de aanslagbiljetten naar het adres b-straat 1 in R heeft gezonden. Dit betreft een adres dat vóór de terpostbezorging van de aanslagbiljetten bij de GBA ambtshalve is ingeschreven.

4.10 Als uitgangspunt heeft te gelden dat de Inspecteur als toezendadres van aanslagbiljetten het eerder genoemde GBA-adres mag hanteren. De omstandigheid dat het hier gaat om een zogenoemde ambtshalve inschrijving, doet aan dit uitgangspunt niet af. Zoals de Inspecteur onweersproken heeft gesteld zal een dergelijke inschrijving in de regel immers eerst na onderzoek naar de feitelijke toestand geschieden. Dat zulks te dezen is gebeurd, acht het Hof op grond van de door de Inspecteur ter zitting gegeven toelichting, aannemelijk. Nu belanghebbende in haar brief van 21 augustus 2006 aan de Inspecteur had gemeld geen toegang meer te hebben tot het pand a-straat 1 in Q en voorts geen nieuw woon- danwel toezendadres aan de Inspecteur of de GBA heeft doorgegeven, terwijl ze, zoals ze ter zitting van de Rechtbank en het Hof desgevraagd heeft verklaard, wel feitelijk bij iemand inwoonde, kan de Inspecteur onder deze omstandigheden geen verwijt worden gemaakt dat de aanslagbiljetten naar het adres b-straat 1 te R zijn gezonden. Dat de aanslagbiljetten belanghebbende niet uiterlijk op de in 2.3 opgenomen tabel bedoelde dagen hebben bereikt is derhalve niet het gevolg van een fout van de belastingdienst zodat de in het arrest (zie 4.7) bedoelde uitzondering niet aan de orde is.

4.11 Het voorgaande betekent dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de aanslagbiljetten op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift heeft derhalve een aanvang genomen op 17 november 2007 (de aanslag IB/PVV 2004) respectievelijk op 27 september 2008 (de aanslag IB/PVV 2005). De bezwaartermijn eindigde dan op 2 januari 2008 (de aanslag IB/PVV 2004) respectievelijk op 7 november 2008 (de aanslag IB/PVV 2005). Aangezien de bezwaarschriften op 5 augustus 2011 door de Inspecteur zijn ontvangen zijn deze ruim buiten de bezwaartermijn ingediend.

4.12 Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft ook in hoger beroep herhaald dat zij pas na ontvangst van de duplicaat aanslagbiljetten bezwaar heeft kunnen maken omdat de belastingdienst de eerder verzonden aanslagbiljetten naar een onjuist adres heeft gezonden. Naar het oordeel van het Hof had het op de weg van belanghebbende gelegen om het juiste toezend- en/of woonadres aan de gemeente of de belastingdienst door te geven. Door dit na te laten, moet reeds hierom worden geconcludeerd dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is.

4.13 De Inspecteur heeft derhalve de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep is in zoverre ongegrond.