Hof Arnhem-Leeuwarden, MK I, 27 augustus 2013, nr. BK 12/00175

Art. 6.33 Wet IB 2001

In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of ten aanzien van belanghebbende het gelijkheidsbeginsel is geschonden, en meer specifiek de zogenoemde meerderheidsregel.

4.7

Indien de ongelijke behandeling niet steunt op een gevoerd beleid dan wel niet voortkomt uit een oogmerk van begunstiging, dient bij de afweging van het beginsel dat de wet moet worden toegepast, tegen het beginsel dat de administratie gelijke gevallen gelijk moet behandelen, aan laatstgenoemd beginsel ook doorslaggevende betekenis te worden toegekend wanneer in een meerderheid van de met het geval van de betrokken belastingplichtige vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven, met dien verstande dat hierbij niet in aanmerking mogen worden genomen gevallen zoals die waarin een juiste wetstoepassing is achterwege gebleven vanwege het geringe financiële belang of de aanslag niet overeenkomstig de wet is vastgesteld ten gevolge van tik- of schrijffouten of daarmee gelijk te stellen vergissingen (vgl. HR 17 juni 1992, 27 048, LJN: ZC5016, BNB 1992, 295).

4.8Zelfs indien het Hof veronderstellenderwijze er van zou uitgaan dat ten aanzien van [I] de Inspecteur om redenen van doelmatigheid en wegens het geringe financiële belang heeft afgezien van navordering, en dat ook mocht doen, zodat deze belastingplichtige niet in aanmerking mag worden genomen als een met belanghebbende vergelijkbaar geval, is in de meerderheid van de opgevoerde gevallen (te weten: vier van de zeven gevallen) een juiste wetstoepassing achterwege gebleven, zodat het gelijkheidsbeginsel jegens belanghebbende is geschonden.