Hof Arnhem-Leeuwarden 15 oktober 2013 13/00060

Art. 3:40, 6:7 en 6:11 Awb

4Beoordeling van het geschil

4.1Ingevolge artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) treedt een besluit niet in werking voordat het bekend is gemaakt. De bekendmaking van een aanslag geschiedt ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 door de ontvanger door toezending of uitreiking van het door de inspecteur voor de belastingschuldige opgemaakte aanslagbiljet. In overeenstemming met het bepaalde in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt dit doorgaans door toezending aan de belanghebbende. Indien door of namens de belanghebbende evenwel is verzocht om het aanslagbiljet zelf (of een kopie daarvan) aan een gemachtigde uit te reiken dan wel toe te zenden, is de Inspecteur gehouden hier aan gevolg te geven (vergelijk Hoge Raad 24 juli 2001, nr. 35.984, ECLI:NL:HR:2001:AB2769, BNB 2001/336 en Hoge Raad 11 april 2003, nr. 37.605, ECLI:NL:HR:2003:AF7094, BNB 2003/204).
4.2Ter zitting van het Hof heeft belanghebbendes gemachtigde verklaard dat van de zijde van belanghebbende geen uitdrukkelijk verzoek jegens de Inspecteur is gedaan om het voor haar bestemde aanslagbiljet aan de toenmalige gemachtigde te doen toekomen. Evenmin is het Hof gebleken van feiten of omstandigheden die zich tijdens de aanslagregeling hebben voorgedaan op grond waarvan het de Inspecteur voldoende duidelijk had moeten zijn dat hij het aanslagbiljet c.q. een afschrift daarvan aan de toenmalige gemachtigde had moeten doen toekomen. Belanghebbendes grief faalt dan ook.
4.3Tussen partijen is niet in geschil dat het aanslagbiljet is verzonden aan het adres [b-straat 1] [te R] en uiterlijk op de dag van de dagtekening van de aanslag ter post is bezorgd. Belanghebbende stelt echter dat het aanslagbiljet naar een onjuist adres is verzonden.
4.4

Ter zake van de bekendmaking van een aanslagbiljet geldt het volgende (Hoge Raad van 5 maart 2004, nr. 39.245, ECLI:HR:2004:AO5063, BNB 2004/200):

“(…) Indien de bekendmaking van het aanslagbiljet geschiedt door toezending, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van het aanslagbiljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden. In een zodanig geval vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van teerpostbezorging. De evenvermelde regel lijdt echter uitzondering indien de zending de belastingschuldige niet heeft bereikt en zulks het gevolg is van een fout van de belastingdienst (bijvoorbeeld een verkeerde adressering die aan de belastingdienst is te verwijten). In een zodanig geval kan niet worden gezegd dat bekendmaking van de aanslag op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. (…)”

4.5Zoals door de Inspecteur is gesteld en door belanghebbende niet is weersproken, zal een aanslagbiljet worden gezonden naar het vestigingsadres van de belastingplichtige en dat dit slechts anders is voor zover er door of namens de belastingplichtige een ander adres wordt opgegeven. Vast staat dat de Inspecteur het aanslagbiljet naar het adres ‘[b-straat 1] [te R]’ heeft verzonden. Door belanghebbende is niet betwist dat dit het vestigingsadres van belanghebbende betreft dat ten tijde van de terpostbezorging van het aanslagbiljet bij de Inspecteur bekend was. De enkele omstandigheid dat in het uittreksel van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel melding wordt gemaakt van een bezoekadres gelegen aan [a-straat 1][te Q], kan naar het oordeel van het Hof niet als een uitdrukkelijk verzoek om toezending van het aanslagbiljet naar dat adres worden aangemerkt. Dat de Inspecteur met juistheid mocht uitgaan van het adres ‘[b-straat 1] [te R]’ blijkt ook uit de door belanghebbende c.q. diens toenmalige gemachtigde gevoerde correspondentie met de Inspecteur als ook met derden, welke stukken tot de stukken van het geding behoren, en waarin door belanghebbende c.q. diens toenmalige gemachtigde steeds het adres aan [b-straat 1] als correspondentieadres is gebezigd.
4.6Dat het aanslagbiljet belanghebbende niet zou hebben bereikt, is dan ook niet het gevolg van een fout van de Inspecteur zoals bedoeld in het onder 4.4 genoemde arrest. Het voorgaande betekent dat het aanslagbiljet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt door toezending daarvan aan belanghebbende.
4.7De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt overeenkomstig het bepaalde van artikel 6:7 van de Awb zes weken. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift heeft in het onderhavige geval aanvang genomen op (zondag) 12 december 2010. De bezwaartermijn eindigde dan met toepassing van artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet op maandag 24 januari 2011. Aangezien het bezwaarschrift op 3 maart 2011 door de Inspecteur is ontvangen, is deze ruim vijf weken buiten de bezwaartermijn ingediend.
4.8Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien niet redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende stelt dat zij het aanslagbiljet pas na afloop van de bezwaartermijn heeft ontvangen en dat op grond daarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij bij de overschrijding van de bezwaartermijn in verzuim is geweest. Het Hof acht aannemelijk dat het aanslagbiljet uiterlijk op de dag van de dagtekening ervan is verzonden naar het juiste adres. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst of aanbieding van het aanslagbiljet op dat adres kort na de verzending. Het ligt op de weg van belanghebbende voormeld vermoeden te ontzenuwen (vgl. Hoge Raad 15 december 2006, nr. 41.882, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416). Belanghebbende is daarin niet geslaagd, nu zij niet meer heeft aangevoerd dan de enkele ontkenning dat zij het aanslagbiljet kort na de verzending heeft ontvangen.
4.9

De Inspecteur heeft derhalve het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.