HR, 6 december 2013, nr. 13/01806

Artikel 36 Invorderingswet

Bestuurdersaansprakelijkheid. Kennelijk onbehoorlijk bestuur. Wetenschap bij bestuurder.

Kennelijk onbehoorlijk bestuur

4.9. De Ontvanger neemt het standpunt in dat belanghebbende wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat door zijn handelwijze belasting- en premieschulden van de BV onbetaald zouden blijven. Volgens de Ontvanger is daarvoor onder meer redengevend dat belanghebbende bewust ervoor heeft gekozen om concurrente crediteuren wel en de belastingdienst niet te betalen, en dat gelieerde (familie-)bedrijven wel zijn betaald. In dat verband heeft de Ontvanger aangevoerd dat in oktober 2007 de schuld aan concurrente crediteuren € 237.962 bedroeg, terwijl deze schuld medio november 2008 nog slechts

€ 30.335 bedroeg, en dat de belastingschuld die in oktober 2007 € 93.183 bedroeg, in april 2008 was opgelopen tot € 232.563. Voor de (niet-omschreven) betalingen aan gelieerde (familie-)bedrijven heeft de Ontvanger gewezen op de bankafschriften van de BV.

4.10. Belanghebbende stelt daartegenover dat hij weldegelijk belastingschulden heeft betaald, te weten in 2007 voor een bedrag van € 155.825, in 2008 voor € 171.792 en in 2009 voor € 58.374. Verder voert belanghebbende aan dat de betalingsonmacht is ontstaan doordat de belastingdeurwaarder op 6 september 2007 een executieverkoop heeft gehouden waardoor er wantrouwen is ontstaan bij de opdrachtgevers. Voorts merkt belanghebbende op dat een aantal crediteuren wel betaald moest worden om überhaupt te kunnen werken.

4.11. Naar het oordeel van het Hof heeft de Ontvanger aannemelijk gemaakt dat belanghebbende bewust ervoor heeft gekozen om concurrente crediteuren wel en de belastingdienst niet te betalen. Redengevend daarvoor is dat in oktober 2007 de schuld aan concurrente crediteuren € 237.962 bedroeg, terwijl deze schuld medio november 2008 nog slechts € 30.335 bedroeg, en dat de belastingschuld die in oktober 2007 € 93.183 bedroeg, in april 2008 was opgelopen tot € 232.563. Verder blijkt uit de bankafschriften dat belanghebbende namens de BV zeer geregeld betalingen aan gelieerde (familie-)bedrijven heeft gedaan zonder dat van enige tegenprestatie is gebleken. Uit de kolommenbalans (bijlage 19 bij verweerschrift in eerste aanleg) blijkt dat deze overboekingen geen leningen betreffen. Belanghebbende wist of had redelijkerwijs moeten begrijpen dat door deze betalingen de financiële situatie van de BV zodanig verslechterde dat daardoor de belastingschulden noch binnen de daartoe gestelde termijn noch nadien zouden kunnen worden betaald. Dit laatste vindt zijn bevestiging in het feit dat – blijkens de bijlage bij de pleitnota van de Ontvanger – alle 46 belastingaanslagen over de periode van juli 2007 tot september 2009 onbetaald zijn gebleven.