Hof Amsterdam, MK I, 16 mei 2013, nr. 12/00743

(art. 32 en 36 InvW 1990)

De HR (21 september 2012, nr. 11/04755, V-N 2012/50.22) oordeelt dat het hof het doorlopende en doorwerkende karakter van een melding van betalingsonmacht heeft miskend. Als algemeen uitgangspunt heeft te gelden dat de bv niet steeds opnieuw melding hoeft te doen van betalingsonmacht. Voor latere tijdvakken – en niet alleen voor de loonbelasting – kan de melding dus wel tijdig zijn geweest. Volgt verwijzing.

De ontvanger maakt vervolgens niet aannemelijk dat het niet-betalen van de andere belastingbedragen het gevolg zou zijn van aan X te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur. De ontvanger stelt daartoe vergeefs dat X het faillissement van de bv zelf heeft aangevraagd, samen met zijn broer betrokken was bij een nieuwe bv en dat X voorbereidingen trof om de onderneming daarin voort te zetten.

Aantekeningen:

–          In het Van Zoolingen-arrest HR 7 juni 1996, NJ 1996, blz. 2494 punt 32, alsmede in het Panmo-arrest HR 8 juni 2001, NJ 2001, 454, heeft de HR geoordeeld dat van onbehoorlijk bestuur in de zin van art. 36, lid 3, Invw 1990 slechts kan worden gesproken als geen redelijk denkend bestuurder – onder dezelfde omstandigheden – aldus gehandeld zou hebben.

–          Aansprakelijkheid voor rente en boete:  criterium bij aansprakelijkheid voor verband houdende bedragen is dat belanghebbende ter zake van het ontstaan van die bedragen verwijtbaar is. Voor invorderingsrente blijkt dat geen groot probleem.. voor de fiscale boete zou dat anders kunnen zijn aangezien art. 49 lid 1 slot Invw 1990 bepaalt dat voor zover de aansprakelijkstelling betrekking heeft op een bestuurlijke boete, de aansprakelijkstelling plaats dient te vinden met overeenkomstige toepassing van hoofdstuk VIIIA van de AWR.