Hof Den Haag beslist dat de bestelauto van X niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen. De bijtelling privégebruik is terecht. De vergrijpboete wordt vernietigd omdat grove schuld bij X niet aannemelijk is gemaakt.

Datum: 23-11-2016 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2016:3518 Editie: 7 december Instantie:Hof Den Haag Nummer: BK-16/00246 tot en met BK-16/00248 Rubriek:Fiscaal bestuurs(proces)recht , Inkomstenbelasting , Loonbelasting Uitgavenummer:V-N Vandaag 2016/2661

X heeft een aannemingsbedrijf. Tot het ondernemingsvermogen behoort een bestelauto. Deze auto beschikt naast de stoel van de chauffeur over een bijrijdersstoel en een achterbank. Naar aanleiding van de uitkomsten van een boekenonderzoek corrigeert de inspecteur de door X aangegeven winst uit onderneming over de jaren 2010 tot en met 2012 met een bijtelling voor privégebruik van de bestelauto. X komt in beroep tegen de (navorderings)aanslagen ib/pvv en de bij de navorderingsaanslag opgelegde vergrijpboete. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de bestelauto door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen. Ook is in geschil of de vergrijpboete terecht is opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. X komt in hoger beroep.

Hof Den Haag is van mening dat de bestelauto niet (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen. De stelling van X dat de bestelauto vervuild is, is – nog daargelaten de juistheid van die stelling – onvoldoende om enkel op grond daarvan te oordelen dat de bestelauto uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen. X heeft in de betreffende jaren ook geen rittenregistratie bijgehouden. Ook op andere wijze heeft X niet doen blijken dat de bestelauto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. De bijtelling privégebruik auto is daarom terecht in aanmerking genomen. De vergrijpboete wordt wel vernietigd omdat de inspecteur grove schuld bij X niet aannemelijk heeft gemaakt. In die zin is het hoger beroep gegrond.

Aantekeningen:

Bijtelling privégebruik auto

7.1.Op grond van artikel 3.20, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) wordt, indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometers voor privédoeleinden wordt gebruikt, de onttrekking als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, gesteld op nihil. Het vierde lid van artikel 3.20 van de Wet IB 2001 bepaalt dat voor de toepassing van dit artikel onder auto wordt verstaan een personenauto of bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, met uitzondering van de bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen.

7.2.Belanghebbende heeft gesteld dat de bestelauto een speciale uitvoering is met een extra grote laadruimte en dat de laadruimte gevuld is met gereedschappen. Vast staat dat de bestelauto behalve van een stoel voor de chauffeur is voorzien van een bijrijdersstoel en een achterbank. Ook heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting van het Hof verklaard dat belanghebbende werkspullen, met name zijn werkkleding en regenlaarzen, op de achterbank legt, waardoor de auto zo is vervuild dat de bestelauto niet geschikt is voor vervoer anders dan goederenvervoer.

7.3.Volgens vaste jurisprudentie kan, onder omstandigheden, sprake zijn van een bestelauto die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen indien in de bestuurderscabine meer dan één stoel aanwezig is en in die cabine geen voorzieningen zijn aangebracht die zijn gericht op het vervoer van goederen (vgl. Hoge Raad 29 mei 2009, nr. 43602, ECLI:NL:HR:2009:BB3475 en Hoge Raad 18 september 2009, nr. 08/00707, ECLI:NL:HR:2009:BJ7918).

7.3.1.

Belanghebbende heeft gewezen op een uitspraak van Hof Arnhem van 13 december 2011 (nrs. 11/00493 en 11/00494, ECLI:NL:GHARN:2011:BU9130) waarin dat Hof oordeelde dat ondanks de aanwezigheid van een bijrijdersstoel de bestelauto (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen omdat de laadruimte en de stoelen door het gebruik vies en stoffig zijn en dat de bijrijder moet assisteren bij het laden en lossen.

Naar ’s Hofs oordeel is het door het Hof Arnhem berechte geval niet vergelijkbaar met dat van belanghebbende. Daarbij neemt het Hof het volgende in aanmerking. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat het weinig voorkomt dat er iemand met belanghebbende meerijdt en dat, wanneer er iemand meerijdt, de reden daarvoor is dat de meerijder geen eigen vervoer heeft en dus niet dat het meerijden noodzakelijk is in verband met het vervoer van goederen, bijvoorbeeld omdat de meerijder moet helpen bij het laden en lossen. Op dat punt verschilt het door Hof Arnhem berechte geval dus wezenlijk van het onderhavige. Een tweede punt van verschil is dat de bestelauto een achterbank heeft terwijl daarvan in het door Hof Arnhem berechte geval geen sprake was.

7.3.2.Gelet op het een en ander is het Hof van oordeel dat de bestelauto niet (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen. De stelling van belanghebbende dat de bestelauto vervuild is, is – nog daargelaten de juistheid van die stelling – onvoldoende om enkel op grond daarvan te oordelen dat de bestelauto uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen.

7.4.Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren geen rittenregistratie bijgehouden. Alleen voor het jaar 2012 heeft belanghebbende een achteraf opgemaakte rittenregistratie aan de Inspecteur gezonden. Daarin is van 3.895 kilometers onduidelijk of ze zakelijk zijn gereden. Ook op andere wijze heeft belanghebbende niet doen blijken dat de bestelauto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. De omstandigheid dat zijn partner beschikt over een privéauto is daartoe onvoldoende. De bijtelling privégebruik auto is daarom terecht in aanmerking genomen.