Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de navorderingsaanslagen niet op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt.

Datum: 03-08-2016 ECLI: ECLI:NL:RBNHO:2016:6307 Editie: 13 september Instantie:Rechtbank Noord-Holland Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer:V-N Vandaag 2016/1930 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 3:41 ,Algemene wet bestuursrecht, 6:7

Belanghebbenden maken bezwaar tegen navorderingsaanslagen IB/PVV 2001 met boete en beschikking heffingsrente. In geschil is of de inspecteur de bezwaren terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de navorderingsaanslagen niet op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt. Belanghebbenden hebben de ontvangst van de aanslagen betwist en daarbij gemotiveerd gesteld dat de inspecteur de aanslagen niet (juist) heeft verzonden. Nu de inspecteur heeft erkend de terpostbezorging van de aanslagen niet te kunnen bewijzen, zijn de aanslagen niet op de juiste wijze bekendgemaakt. De bezwaartermijn vangt in dat geval pas aan op de dag van de ontvangst van het aanslagbiljet of een afschrift daarvan door de belanghebbenden of hun vertegenwoordiger. De bezwaarschriften zijn nadien binnen de wettelijke bezwaartermijn door de inspecteur ontvangen. Dit betekent dat de inspecteur belanghebbenden ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in hun bezwaren. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en verwijst de zaak terug naar de inspecteur.

Aantekeningen:

4. De rechtbank stelt bij de beoordeling het volgende voorop. Bekendmaking van een besluit kan ingevolge 3:41 van de Awb onder meer geschieden door toezending. Indien de bekendmaking van een belastingaanslag geschiedt door toezending, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van de belastingaanslag de bekendmaking heeft plaatsgevonden.

Het is, gelet op de betwisting door eisers, aan verweerder om aannemelijk te maken dat hij de navorderingsaanslagen, zoals hij heeft gesteld, ter post heeft bezorgd. Ter zitting is vast komen te staan dat verweerder hiertoe niet in staat is. Dit brengt mee dat moet worden aangenomen dat de navorderingsaanslagen niet op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt. De bezwaartermijn vangt in dat geval pas aan op de dag van de ontvangst van het aanslagbiljet of een afschrift daarvan door de belanghebbende of zijn vertegenwoordiger (vgl. HR 15 maart 2000, nr. 34.999, ECLI:NL:HR:2000:AA5141, BNB 2000/220). Tussen partijen is niet in geschil dat de bezwaartermijn in dit kader is aangevangen op 27 februari 2007. Aangezien de bezwaarschriften nadien binnen de wettelijke bezwaartermijn – op 8 maart 2007 – zijn ontvangen door verweerder, zijn eisers ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaren.

5. Partijen hebben ter zitting gezamenlijk verklaard dat de zaken bij ontvankelijkheid van de bezwaren dienen te worden teruggewezen naar verweerder. De rechtbank ziet geen aanleiding anders te beslissen (vgl. HR 9 juni 2006, nr. 41.130, ECLI:NL:HR:2006:AX7330).