Hof Den Haag oordeelt dat voor 2005 en 2006 de bewijslast niet kan worden omgekeerd, maar voor 2007 wel. Het hof oordeelt dat de inspecteur voor alle jaren terecht een bijtelling heeft gehanteerd in verband met het negatieve netto privé. De bijtelling wordt wel verminderd.

Datum: 17-05-2016 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2016:1529 Editie: 8 juni Instantie:Hof Den Haag Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2016/1207Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 27e , Wet inkomstenbelasting 2001, 3.9

Aan belanghebbende, X, zijn navorderingsaanslagen IB/PVV 2005 t/m 2007 opgelegd alsmede een aanslag IB/PVV 2008 en een vergrijpboete 2007.

Hof Den Haag oordeelt dat voor 2005 en 2006 de bewijslast niet kan worden omgekeerd, maar voor 2007 wel. De inspecteur heeft voor geen van de jaren een informatiebeschikking genomen. Nu X voor de jaren 2005 en 2006 niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte, kan bij het uitblijven van de aangifte geen omkering van de bewijslast plaatsvinden. Het hof oordeelt dat de inspecteur voor alle jaren terecht een bijtelling heeft gehanteerd in verband met het negatieve netto privé. Op basis van de kasopstelling van de inspecteur is volgens het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat X aanzienlijke bedragen aan belastbare inkomsten niet in zijn aangifte heeft verantwoord. X heeft echter voldoende aangedragen om redelijkerwijs twijfel te wekken aan de hoogte van de door de inspecteur toegepaste correcties. Het is dan aan de inspecteur om de hoogte van de correcties aannemelijk te maken en hierin slaagt de inspecteur volgens het hof niet. Het hof vermindert de correcties voor de jaren 2005 en 2006. Voor het jaar 2007 dient de bewijslast wel te worden omgekeerd en verzwaard. Het hof vermindert echter ook voor dit jaar de correctie. X heeft aannemelijk gemaakt dat hij meer (in box 3 vallende) huurinkomsten heeft genoten dan waarvan de inspecteur is uitgegaan. Dit brengt met zich dat de door de inspecteur berekende negatieve uitkomsten van de kasopstelling moeten worden gecorrigeerd. Het hof bevestigt verder de niet-ontvankelijkverklaring voor het jaar 2005 en vernietigt de vergrijpboete 2007.

Aantekeningen:

7.5.De aan belanghebbende voor het jaar 2005 respectievelijk het jaar 2006 oplegde navorderingsaanslagen in de ib/pvv zijn gedagtekend 16 maart 2012 respectievelijk 17 maart 2012, terwijl vaststaat dat door de Inspecteur voor de onderhavige jaren (2005 tot en met 2007) geen informatiebeschikking is genomen als bedoeld in artikel 52a Awr. Voorts is ter zitting van de rechtbank komen vast te staan dat belanghebbende voor de jaren 2005 en 2006 niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte. Indien geen aangiftebiljet is uitgereikt, ontstaat geen plicht tot het doen van aangifte. Bij het uitblijven van een aangifte kan in een dergelijk geval geen omkering van de bewijslast plaatsvinden. Op grond van het hiervoor overwogene, is de sanctie van artikel 27e Awr niet van toepassing ten aanzien van de jaren 2005 en 2006. Op de Inspecteur rust derhalve de last de hoogte van de door hem ten aanzien van die jaren toegepaste correcties aannemelijk te maken.

7.6.De Inspecteur heeft gewezen op de door hem tijdens het boekenonderzoek berekende negatieve bedragen aan besteedbaar netto privé: een bedrag van € 12.318 negatief voor het jaar 2005 en een bedrag van € 20.308 negatief voor het jaar 2006. Hij stelt dat de verschillen tussen een redelijk netto privé van € 10.000 en de negatieve uitkomsten uit de kasopstelling dermate groot zijn dat daaraan fiscale gevolgen dienen te worden verbonden. Met inachtneming van die bedragen en bij gebreke van enig inzicht in belanghebbendes bronnen van inkomen, moet er – aldus de Inspecteur – nog een andere bron van inkomen zijn geweest dan de verhuur van de panden. De inkomsten uit de voor hem onbekende bron heeft hij aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. De verhuuractiviteiten heeft de Inspecteur, onder voorbehoud en conform het standpunt van de belanghebbende, in box 3 gerangschikt. Hij heeft belanghebbendes belastbare inkomens uit werk woning dienovereenkomst gecorrigeerd, te weten: voor respectievelijk een bedrag van € 22.318 voor het jaar 2005 en een bedrag van € 30.308 voor het jaar 2006.

7.7.Met betrekking tot de kasopstelling heeft de Inspecteur de in onderdeel 15.2 van de uitspraak van de rechtbank weergegeven uitgangspunten gehanteerd. Aan de hand daarvan heeft hij, mede gelet op het feit dat het overgrote deel van het betalingsverkeer bij belanghebbende contant verliep, met behulp van de hem ter beschikking staande informatie zowel de ontvangen huren als de door belanghebbende gedane uitgaven, waaronder uitgaven in verband met onderhoud van de onroerende zaken, berekend. Voorts heeft de Inspecteur een kasopstelling gemaakt. Daarmee heeft de Inspecteur een en ander gedaan op een zorgvuldige en redelijke wijze en is de vervaardigde kasopstelling zo nauwkeurig als onder de gegeven omstandigheden mogelijk was. De kasopstelling is naar aanleiding van opmerkingen van belanghebbende en zijn familieleden door de Inspecteur tijdens het boekenonderzoek nog aangepast. In de bezwaarfase heeft belanghebbende een specificatie verstrekt van de volgens hem ontvangen huurinkomsten en in aanvulling daarop huurovereenkomsten en kwitanties van contant ontvangen huur aan de Inspecteur doen toekomen. De Inspecteur heeft de door belanghebbende gestelde huurinkomsten echter niet geaccepteerd, aangezien de verstrekte huurovereenkomsten en kwitanties zijns inziens dermate onvolledig waren dat daarmee de volgens de specificatie ontvangen huurinkomsten slechts zeer gedeeltelijk werden onderbouwd en bovendien – als de gestelde huurinkomsten zouden worden gevolgd – de uitkomst nog altijd een negatief netto privé zou zijn.

7.8.Gelet op de door de Inspecteur ingebrachte kasopstelling en de daarin berekende negatieve bedragen netto privé over een reeks van jaren, is het vermoeden gerechtvaardigd dat belanghebbende in de in geschil zijnde jaren aanzienlijke bedragen aan belastbare inkomsten niet in zijn aangiften voor de ib/pvv heeft verantwoord. De enkele omstandigheid dat de Inspecteur niet de bron van die inkomsten heeft kunnen noemen, doet aan dit oordeel niet af (vgl. HR 9 februari 1955, nr. 12.149, BNB 1955/89, en HR 29 september 1993, nr. 28.202, BNB 1993/330 en HR 11 april 2014, nr. 13/00802, BNB 2014/167). Dit bewijsvermoeden kan vervolgens door belanghebbende worden ontzenuwd door voldoende sterk tegenbewijs te leveren. Daarvoor is vereist dat op grond van hetgeen belanghebbende aanvoert, redelijkerwijs de juistheid van het op grond van het vermoeden aangenomen feit (dat belanghebbende in de jaren 2005 en 2006 tot de door de Inspecteur gecorrigeerde bedragen belastbare inkomsten heeft genoten) moet worden betwijfeld.

7.9.Belanghebbende heeft tegen het standpunt van de Inspecteur in het bijzonder aangevoerd dat de door de Inspecteur gehanteerde huurinkomsten te laag en de onderhoudskosten te hoog zijn. In hoger beroep heeft hij daarbij verwezen naar een door de heer [D] van [E] (hierna: de accountant) vervaardigde tegenopstelling (bijlage A + bijbehorende bijlages bij de nadere motivering van het hoger beroep). De huurinkomsten zijn door de accountant opgesteld aan de hand van door belanghebbende overgelegde huurcontracten, betalingskwitanties en bankontvangsten. De onderhoudskosten heeft de accountant gebaseerd op eigen bevindingen en worden bevestigd door een verklaring van de heer [F] , directeur van [F] B.V. De verklaring van [F] behoort, evenals kopieën van de huurcontracten en betalingskwitanties, tot de stukken van het geding (bijlages 3, 6 en 7 bij het accountantsrapport). Voorts heeft belanghebbende een verklaring van zijn vader en twee broers overgelegd, waarin zij verklaren dat zij hem “geheel hebben onderhouden in zijn levensvoorzieningen, zakgeld en het bekostigen van zijn studie en eventueel bijkomende kosten”.