Rechtbank Zeeland-West-Brabant vernietigt de aan X opgelegde navorderingsaanslag ib/pvv omdat sprake is van een beoordelingsfout van de inspecteur.

Datum: 26-02-2016 ECLI: ECLI:NL:RBZWB:2016:1041 Editie: 26 april Instantie:Rechtbank Zeeland-West-Brabant Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer:V-N Vandaag 2016/913

Bij het vaststellen van de aanslag ib/pvv 2010 wijkt de inspecteur af van de door X ingediende aangifte. Hij constateert namelijk dat X geen recht heeft op de zelfstandigen- en startersaftrek. De in de aangifte geclaimde inkomensafhankelijke combinatiekorting (hierna: ick) wordt niet gecorrigeerd. Nadat in het jaar 2014 blijkt dat de ick niet automatisch is aangepast na de correctie van de zelfstandigen- en startersaftrek, legt de inspecteur de in geschil zijnde navorderingsaanslag ib/pvv 2010 op. X heeft volgens de inspecteur door een automatiseringsfout ten onrechte de ick ontvangen. X komt in beroep. In geschil is of de inspecteur mag navorderen. Niet in geschil is dat geen sprake is van een nieuw feit en evenmin van kwade trouw. Evenmin is in geschil dat X niet in aanmerking komt voor de ick.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant beslist dat sprake is van een beoordelingsfout, die aan navordering in de weg staat. De inspecteur had bij de vaststelling van de aanslag ib/pvv 2010 kunnen zien dat X na de correctie van de zelfstandigenaftrek geen recht op de ick had. Door de ick niet te corrigeren is sprake van onjuist inzicht van de inspecteur in het recht en heeft de inspecteur dus een beoordelingsfout gemaakt. De inspecteur had de ick handmatig kunnen corrigeren. De rechtbank onderkent dat als het aanslagprogramma wel goed had gewerkt, dat programma de ick had gecorrigeerd en de fout was voorkomen. Dit doet er echter niet aan af dat er ook sprake is van een beoordelingsfout. Navordering is niet mogelijk. Het beroep is gegrond. De navorderingsaanslag wordt vernietigd.

Aantekeningen:

2.6.

Artikel 16, lid, onderdeel c van de AWR luidt als volgt:

“2. Navordering kan mede plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven, doordat:

a. (..)

b. (..)

c. ten gevolge van een fout een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of ten gevolge van een fout een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, hetgeen de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is, waarvan in elk geval sprake is indien de te weinig geheven belasting ten minste 30 percent van de ingevolge de belastingwet verschuldigde belasting bedraagt.”

2.7.

In HR 27 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1528, is onder meer het volgende overwogen met betrekking tot deze bepaling:

“2.3.4. Uit de memorie van toelichting bij deze bepaling (…) blijkt dat de wetgever met de introductie van deze regeling over navordering in geval van fouten niet heeft willen breken met de voorheen ontwikkelde rechtspraak over beoordelingsfouten van de inspecteur. Die rechtspraak houdt in dat herstel door middel van navordering niet mogelijk is indien een aanslag te laag is vastgesteld als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingplicht of van een onjuist inzicht van de inspecteur in het recht (…). Een dergelijke beoordelingsfout kan niet met toepassing van artikel 16, lid 2, letter c, AWR worden hersteld, ook niet indien zij voor de belastingplichtige kenbaar was. (…).

2.3.5.Afgezien van de uitsluiting van beoordelingsfouten als hiervoor in 2.3.4 bedoeld, is het begrip ‘fout’ in artikel 16, lid 2, letter c, AWR neutraal en ruim bedoeld (…). Onder fout in de zin van deze bepaling moet worden verstaan: elke misslag die bij de Belastingdienst optreedt in verband met de aanslagregeling, zoals schrijf-, reken-, overname- en intoetsfouten maar ook andere fouten zoals “fouten ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften”, indien het gevolg daarvan is dat de belastingschuld op een te laag bedrag is vastgesteld.”

2.8.De rechtbank stelt voorop dat voornoemd artikel niet ziet op beoordelingsfouten van de inspecteur. De rechtbank is anders dan de inspecteur van oordeel dat er sprake is van een beoordelingsfout, die in de weg staat aan navordering, en overweegt daartoe als volgt.

2.8.1.De inspecteur had bij de vaststelling van de aanslag ib/pvv 2010 kunnen zien dat belanghebbende na de correctie van de zelfstandigenaftrek geen recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting had. Eén van de eisen is immers dat belanghebbende (i) met tegenwoordige arbeid meer dan € 4.706 winst uit een of meer ondernemingen, loon of resultaat uit een of meer werkzaamheden heeft genoten of (ii) in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek. Uit de feiten die de inspecteur heeft gehanteerd bij het opleggen van de aanslag (zie 2.1) volgt dat aan deze eis niet is voldaan. Door de inkomensafhankelijke combinatiekorting desondanks toch toe te kennen aan belanghebbende (niet te corrigeren), is sprake van onjuist inzicht van de inspecteur in het recht en heeft de inspecteur derhalve een beoordelingsfout gemaakt. Daarbij verdient opmerking dat de inspecteur ter zitting heeft erkend dat de inspecteur de inkomensafhankelijke combinatiekorting handmatig had kunnen corrigeren.

2.8.2.Het betoog dat de inspecteur ervan uitging (en mocht uitgaan) dat de inkomensafhankelijke combinatiekorting automatisch zou worden gecorrigeerd en dat daarom sprake is van een automatiseringsfout, volgt de rechtbank niet. In de in 2.1 vermelde brief van 14 november 2012 wordt door de inspecteur melding gemaakt van de te corrigeren posten, waaronder de zelfstandigenaftrek, maar wordt niet gemeld dat ook de inkomensafhankelijke combinatiekorting zal worden gecorrigeerd. Dit steunt het voormelde betoog van de inspecteur niet, maar duidt er eerder op dat de inspecteur zich niet heeft gerealiseerd dat correctie van de zelfstandigenaftrek ook gevolgen zou moeten hebben voor de toepassing van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (hetgeen een beoordelingsfout is).