Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur de opbrengst ten onrechte volledig in 2006 belast. Het is namelijk heel goed mogelijk dat de ene oogst heeft plaatsgevonden in 2005, en de tweede in 2006.

Datum: 01-03-2016 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2016:648 Editie: 29 maart Instantie:Hof Den Haag Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2016/666Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.25

Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur de opbrengst ten onrechte volledig in 2006 belast. Volgens het hof is het namelijk heel goed mogelijk dat de ene oogst heeft plaatsgevonden in 2005, en de tweede in 2006. Het hof overweegt daarbij dat, gezien het politieonderzoek, het vermoeden gerechtvaardigd is dat reeds in 2005 inkomsten zijn genoten uit de handel in hennep. De inspecteur heeft volgens het hof dan niet voldaan aan zijn plicht om het in 2006 genoten inkomen naar redelijkheid te schatten. Het hof halveert de bijtelling aan inkomsten uit de handel in hennep. Het hof gaat er hierbij wel vanuit dat X winst uit onderneming heeft genoten, en niet ROW.

Aantekeningen:

  • Ingevolge artikel 16, eerste lid, tweede volzin, van de AWR is navordering ondanks het ontbreken van een nieuw feit mogelijk ter zake van een feit ten aanzien waarvan de belastingplichtige te kwader trouw is, dit wil zeggen dat de belastingplichtige ten aanzien van dat feit de inspecteur opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden of opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt (vlg. HR 11 juni 1997, nr. 32 236, BNB 1997/383).
  • Van kwade trouw is sprake indien belanghebbende ten aanzien van die feiten de Inspecteur opzettelijk (hetgeen mede omvat: voorwaardelijk opzettelijk) de juiste inlichtingen heeft onthouden of (voorwaardelijk) opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt. Zulks betekent dat belanghebbende te kwader trouw is indien aannemelijk is dat hij ten tijde van het doen van de aangifte IB/PVV 2006 op grond van als gevolg van onvolledige informatieverstrekking in de aangifte, de daarvoor vereiste bewustheid (te weten: ten minste voorwaardelijk opzet) had dat, indien deze aangifte zou worden gevolgd, de aanslag tot een te laag bedrag zou worden vastgesteld, althans dat belanghebbende zich ervan bewust was of moet zijn geweest dat hij de Inspecteur het zicht op een juiste (wijze van) verantwoording van de door hem genoten inkomsten heeft onthouden. Bij deze beoordeling is niet noodzakelijk dat de exacte omvang van die belastingschuld kan worden vastgesteld (vgl. HR 13 augustus 2010, nr. 08/03431, ECLI:NL:HR:2010:BN3830, BNB 2010/296, r.o. 4.2.1).