Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat de kasadministratie in een onderneming zoals de onderhavige een centraal, ondeelbaar en onmisbaar onderdeel van de administratie is.

Datum: 27-05-2015 ECLI: ECLI:NL:GHARL:2015:3787 Editie: 10 juni Instantie:Hof Arnhem-Leeuwarden Nummer: 13/00957, 13/00958 en 13/00959 Rubriek:Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2015/1209 Wetsartikelen:Algemene wet inzake rijksbelastingen, 27e , Algemene wet inzake rijksbelastingen, 52

De heer X is eigenaar van een eenmanszaak. De onderneming heeft twee vestigingen. In de ene vestiging worden Surinaamse levensmiddelen, drogisterijartikelen, snoep en tabak verkocht. In deze winkel kan alleen contant worden betaald. In de andere vestiging wordt bemiddeld bij de verkoop van vliegtickets naar met name Suriname. De vliegtickets worden niet alleen per pin betaald, maar ook contant. In 2006 is bij een boekenonderzoek geconstateerd dat de administratie onvolledig is. In 2009 wordt dit opnieuw geconstateerd. Zo is er geen kasadministratie en worden de contante uitgaven voor inkopen en privéuitgaven niet verantwoord. In geschil zijn de IB-(navorderings)aanslagen over 2005, 2006 en 2008, alsmede de 50% vergrijpboetes voor 2005 en 2006. Rechtbank Gelderland matigt de boetes wegens overschrijding van de redelijke termijn met 15%. X gaat in hoger beroep. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de kasadministratie in een onderneming zoals de onderhavige een centraal, ondeelbaar en onmisbaar onderdeel van de administratie is. X stelt vergeefs dat zijn administratie is gevoerd volgens de aanwijzingen en begeleiding van een controle-ambtenaar. Vanwege de ernstige schending van de administratieplicht wordt de bewijslast inzake de correcties van de inspecteur omgekeerd en verzwaard. In dit bewijs slaagt X niet. De correcties zijn voorts redelijk. Vanwege de omkering en verzwaring van het bewijs en de slechte financiële situatie van X wordt de boete van 2006 nog wel verder gematigd. Het beroep van X is slechts in zoverre gegrond.

Aantekeningen:

Omkering en verzwaring bewijslast

4.13.Schending van de administratieplicht als bedoeld in artikel 52 van de AWR leidde volgens de artikelen 25, derde lid en 27e AWR in de tot 1 juli 2011 geldende wettekst tot de administratiefrechtelijke sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast in een bezwaar- en beroepsprocedure. Na 1 juli 2011 is daarvoor een onherroepelijk geworden informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de AWR vereist.

4.14.In het onderwerpelijke geval is ten aanzien van belanghebbende geen informatiebeschikking vastgesteld door de Inspecteur. De vraag rijst of zulks is vereist voor de toepassing van de administratiefrechtelijke sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV 2006. In aanmerking genomen dat deze navorderingsaanslag aan belanghebbende is opgelegd met dagtekening 15 oktober 2010 en dat de schending van de administratieplicht door belanghebbende reeds is geconstateerd door de Inspecteur in de fase van de navorderingsaanslagregeling en ook aan belanghebbende in die fase is medegedeeld, derhalve vóór de invoering van het systeem van de informatiebeschikking per 1 juli 2011, beantwoordt het Hof die vraag ontkennend (vgl. Conclusie van A-G IJzerman van 2 maart 2015, nr. 14/02335, ECLI:NL:PHR:2015:194, 5.33).

4.15.

Dit betekent dat – anders dan belanghebbende betoogt – de bewijslast met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 in deze procedure dient te worden omgekeerd en verzwaard. Op belanghebbende rust de last te doen blijken, dat wil overtuigend aan te tonen, dat de in bezwaar verminderde navorderingsaanslag IB/PVV 2006 te hoog is vastgesteld door de Inspecteur.

Redelijke schatting

4.16.Deze zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast laat evenwel onverlet dat de Inspecteur gehouden is bij het vaststellen van de navorderingsaanslag (uitspraak op bezwaar) uit te gaan van een redelijke schatting van de winst van belanghebbende. Het vereiste van een redelijke schatting strekt, in de context van de omkering en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een belastingaanslag (uitspraak op bezwaar) naar willekeur wordt vastgesteld door een inspecteur (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). In dat kader rust op een inspecteur de taak zijn schatting van het inkomen zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan (vgl. HR 27 januari 2006, nr. 39.872, ECLI:NL:HR:2006:AV0401). Wanneer de inspecteur daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van de belastingplichtige, wanneer hij de schatting betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).

4.17.De Inspecteur heeft, na verwerping van de administratie van belanghebbende als grondslag voor de winstberekening, gepoogd de winst van belanghebbende te berekenen aan de hand van de beschikbare stukken in de administratie van belanghebbende, zoals onder meer inkoopfacturen, kostenfacturen en bankafschriften. Het resultaat van het filiaal te [J] heeft de Inspecteur bepaald aan de hand van debiteurenontvangsten en de crediteurenbetalingen. Naar het oordeel van het Hof kan niet worden gezegd dat deze wijze van winstberekening niet de redelijkheidstoets kan doorstaan.