Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat een belastingplichtige bij een boekenonderzoek niet (altijd) gedwongen kan worden om de vraag direct mondeling te beantwoorden. 

Datum: 23-04-2015 ECLI: ECLI:NL:RBNNE:2015:2046 Editie: 10 juni Instantie:Rechtbank Noord-Nederland Nummer: AWB – 14 _ 2032 Rubriek:Fiscaal bestuurs(proces)recht Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 47 ,Algemene wet inzake rijksbelastingen, 49 , Algemene wet inzake rijksbelastingen, 52a

Belanghebbende, X, exploiteert in de vorm van een eenmanszaak een coffeeshop en een horecagelegenheid. Verder was X tot september 2004 vennoot in een VOF. De inspecteur heeft aan X de thans in geschil zijnde informatiebeschikking opgelegd, nadat X geweigerd had om tijdens een boekenonderzoek mondeling antwoord te geven op mondeling gestelde vragen.

Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat een belastingplichtige bij een boekenonderzoek niet (altijd) gedwongen kan worden om de vraag direct mondeling te beantwoorden. Er kunnen redenen zijn voor belastingplichtigen om geen mondelinge vragen mondeling te beantwoorden. In het onderhavige geval heeft X medegedeeld dat hij, gelet op ervaringen bij controles uit het verleden, alleen schriftelijke vragen schriftelijk wil beantwoorden. X heeft toegezegd dat hij deze antwoorden steeds dezelfde dag zal aanleveren. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur door het voorstel van X resoluut af te wijzen heeft gehandeld in strijd met het evenredigheids- en proportionaliteitsbeginsel. Er heeft in onvoldoende mate een belangenafweging plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van schending van de artikelen 47 en 49 AWR en zij vernietigt de informatiebeschikking.

aantekeningen:

  • iser is van mening dat hij in dit geval niet verplicht is om mondeling antwoorden te geven. Het betreft volgens eiser geen algemene maar een specifieke weigering. Eiser verwijst daartoe naar gerechtelijke procedures over eerdere controles over de jaren 2005-2008. Eiser voert aan dat hij heeft gemerkt dat verweerder hem probeert te verleiden tot uitspraken die hem vervolgens kunnen worden tegengeworpen.
  • Verweerder is primair van mening dat eiser verplicht is direct en mondeling antwoord te geven op mondelinge vragen die verweerder hem stelt in het kader van een inleidend gesprek bij een boekenonderzoek. Subsidiair verzoekt verweerder aan de rechtbank om de zaak aan te houden en eiser in de gelegenheid te stellen alsnog mondeling antwoord te geven op vragen van verweerder.
  • Artikel 49, eerste lid, AWR luidt:

    “De gegevens en inlichtingen dienen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze – zulks ter keuze van de inspecteur – en binnen een door de inspecteur te stellen termijn.”.

  • In de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 49 AWR staat onder meer:

    “De in deze nota opgenomen wijziging van de voorgestelde artikelen 49, eerste lidartikelen 49, eerste lid, en 55, eerste lid55, eerste lid, houdt in dat voortaan de verschaffing van gegevens en inlichtingen mondeling, schriftelijk of op andere wijze – zulks ter keuze van de inspecteur – zal geschieden. De inspecteur is er evenwel toe gehouden, ingevolge de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in redelijkheid rekening te houden met de belangen van de justitiabelen.” (Tweede NvW, Kamerstukken II 1991/92, 21 287, nr. 9, p. 7 en 8).

    De rechtbank begrijpt eisers standpunten aldus – gezien in het licht van de onder punt 7 vermelde totstandkomingsgeschiedenis van artikel 49 AWR – dat eiser onder meer van mening is dat verweerder in strijd met het evenredigheids- en het proportionaliteitsbeginsel heeft gehandeld door hem te verplichten mondelinge vragen, mondeling te beantwoorden.

    De rechtbank is van oordeel dat in zijn algemeenheid heeft te gelden dat inleidende vragen (bij een boekenonderzoek) mondeling gesteld kunnen worden en dat verweerder eiser kan verplichten de antwoorden daarop zoveel als mogelijk mondeling te verstrekken.

    Eisers stelling dat hij in alle gevallen de fiscale reikwijdte van de door verweerder te stellen vragen moet kunnen overzien is, naar het oordeel van de rechtbank, in zijn algemeenheid niet juist. Daar staat tegenover dat verweerder zich bij de uitoefening van zijn bevoegdheden die hij aan artikel 47 en volgende van de AWR ontleent, zoveel als mogelijk op gegevens van feitelijke aard dient te richten.

    10. Om te beoordelen of verweerder in het onderhavige geval in strijd met het evenredigheids- en het proportionaliteitsbeginsel heeft gehandeld, dient de rechtbank te beoordelen of verweerder eiser mocht houden aan de door hem dwingend voorgeschreven wijze van informatieplicht. Hierbij dient de rechtbank te toetsen of verweerder in redelijkheid rekening heeft gehouden met eisers belangen om geen mondelinge vragen, mondeling te beantwoorden. Eiser heeft aangevoerd dat hij gelet op ervaringen bij controles uit het verleden, die hebben geleid tot beroepsprocedures over aan deze zaak voorafgaande jaren, er belang bij heeft om slechts schriftelijke vragen, schriftelijk te beantwoorden. Eiser heeft toegezegd dat hij deze antwoorden steeds dezelfde dag zal aanleveren. Wat er overigens ook van dit belang zij, de rechtbank is van oordeel dat verweerder dit belang had moeten meenemen in zijn belangenafweging. Door niet in te gaan op het voorstel van eiser, maar dit resoluut af te wijzen, heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, de belangen niet, althans onvoldoende afgewogen en kan niet zonder meer worden geconstateerd dat verweerder in redelijkheid rekening heeft gehouden met de belangen van eiser. Dat verweerder een belang heeft bij mondelinge antwoorden op mondelinge vragen vanwege een vlotte doorloop van de controle ontslaat verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, niet van de plicht om eisers belangen te betrekken in zijn belangenafweging.

    Naast de eis van verweerder dat eiser zijn mondelinge vragen mondeling beantwoordt, heeft verweerder als voorwaarde gesteld dat eiser zijn antwoorden direct moet geven. Ook voor deze door verweerder te stellen termijn geldt, naar het oordeel van de rechtbank, dat verweerder in redelijkheid rekening heeft te houden met de belangen van eiser. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op dit punt evenmin de belangen van eiser heeft meegewogen, door resoluut de door eiser voorgestelde termijn af te wijzen. De rechtbank is van oordeel dat aan eiser niet de tijd mag worden ontzegd om zorgvuldig en weloverwogen antwoord te geven op door verweerder te stellen vragen. Het gaat er bij de informatieplicht van eiser om dat hij volledige en duidelijke antwoorden geeft binnen een bij de inhoud van de vragen passende, redelijke termijn. In hoeverre de door verweerder gestelde termijn (terstond) in dit geval redelijk is, valt des te meer niet te toetsen door de rechtbank nu verweerder, op één vraag na, niet inzichtelijk heeft gemaakt om welke vragen het gaat. Verweerders enkele stelling dat het om ‘inleidende vragen’ gaat is daartoe onvoldoende. Wat betreft de ene door verweerder gestelde vraag omtrent het BTW-nummer is de rechtbank van oordeel dat eiser daar wel op heel korte termijn antwoord op moet kunnen geven, maar niet terstond.