Hof Amsterdam beslist dat de inspecteur mocht navorderen. Hij hoefde in redelijkheid niet te twijfelen aan de juistheid van de ingediende aangiften.

Datum: 09-10-2014 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2014:4382 Editie: 12 januari Instantie:Hof Amsterdam Nummer: 13/00093 en 13/00094 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)rechtWetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 16 ,Besluit proceskosten bestuursrecht, 1

X heeft over de jaren 2007 en 2008 aangiften ib/pvv ingediend. De inspecteur heeft de aanslagen conform de ingediende aangiften opgelegd. Bij een strafrechtelijk onderzoek tegen een derde rijst bij de inspecteur het vermoeden dat deze derde de aangiften ib/pvv van en namens, onder meer, X onjuist heeft ingevuld. Nader onderzoek wijst uit dat bij een groot aantal personen, waaronder X, in de aangiften aftrekposten zijn opgenomen. Op de vraag of recht op aftrek bestaat en of de bescheiden van de gemaakte kosten konden worden overgelegd is niet of onvoldoende gereageerd. Gevolg zijn de in geding zijnde navorderingsaanslagen. De rechtbank verklaart de beroepen van X ongegrond. X komt in hoger beroep. Hof Amsterdam is van mening dat de inspecteur in redelijkheid niet hoefde te twijfelen aan de juistheid van de ingediende aangiften. De inspecteur beschikte over een navordering rechtvaardigend nieuw feit. In hoger beroep is de inspecteur van mening dat X alsnog enige van de, in beide jaren, gestelde ‘buitengewone uitgaven’ aannemelijk heeft gemaakt. In die zin zijn de hoger beroepen gegrond. Volgens het hof heeft X niet aannemelijk gemaakt dat zij meer ‘buitengewone uitgaven’ heeft gehad dan die waarmee de inspecteur in zijn opstelling rekening heeft gehouden. Niet aannemelijk is geworden dat X ‘premies voor inkomensvoorzieningen’ betaald heeft en ‘scholingsuitgaven’ heeft gemaakt. De inspecteur heeft niet in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur gehandeld. Geen proceskostenveroordeling omdat de gemachtigde van X geen derde is die beroepsmatig rechtsbijstand verleent.