Hoge Raad van 24 januari 2014, nr. 13/03868

art. 6:5, lid 1, letter d, Awb. Gronden van het bezwaar.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1.

In het door belanghebbende tegen de onderhavige beschikkingen en aanslagen ingediende bezwaarschrift, gedagtekend 2 april 2012, is vermeld:

”Op basis van de bij ons bekende administratieve gegevens heeft u de WOZ-waarde van [a-straat 1] te [Z] te hoog vastgesteld.

Deze WOZ-waarde is gebaseerd op de door de opdrachtgever aan mij verstrekte gegevens en een quick-scan van de WOZ-waarde door een taxateur. Om de WOZ-waarde nader te controleren verzoek ik u ons het taxatieverslag toe te zenden. (…)“.

3.1.2.

Naar aanleiding van dit bezwaarschrift heeft de heffingsambtenaar bij brief van 6 april 2012 belanghebbende in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift “alsnog nader te motiveren”. Bij die brief heeft de heffingsambtenaar tevens de taxatieverslagen van de onroerende zaken aan belanghebbende toegezonden.

3.1.3.

Bij brief van 29 mei 2012 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift “alsnog nader te motiveren”. Verder is in die brief vermeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien geen nadere motivering wordt verstrekt.

3.1.4.

De heffingsambtenaar heeft op 3 juli 2012 het bezwaar wegens het ontbreken van een motivering niet-ontvankelijk verklaard.

3.2.

De Rechtbank heeft in verzet geoordeeld dat hetgeen belanghebbende in zijn bezwaarschrift heeft vermeld niet voldoet aan de summiere eisen die worden gesteld aan het motiveren van het bezwaar.

3.3.

De tegen dit oordeel gerichte klachten slagen. De uitspraak van de Rechtbank en de stukken van het geding laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat belanghebbende ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift nog niet bekend was met de hiervoor in 3.1.2 bedoelde taxatieverslagen van de onroerende zaken. De uitspraak van de Rechtbank of de stukken van het geding bevatten verder geen aanwijzingen dat belanghebbende ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift anderszins op de hoogte was van de onderbouwing van de door de heffingsambtenaar bij beschikking vastgestelde waardenIn een geval als het onderhavige, waarin de desbetreffende beschikking niet meer bevat dan de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde, kan onder die omstandigheden met betrekking tot de motivering van het tegen die beschikking gerichte bezwaar geen verdere eis worden gesteld dan dat uit het bezwaarschrift blijkt dat de indiener daarvan zich met de vastgestelde waarde niet kan verenigen (vgl. HR 8 maart 2002, nr. 34993, ECLI:NL:HR:2002:AD9881, BNB 2002/224).