Datum: 29-01-2014 ECLI: ECLI:NL:RVS:2014:188 Editie: 4 februari Instantie:Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Nummer: 201302106/1/A2 Rubriek:Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2014/200 

Wetsartikelen:Algemene wet bestuursrecht, 8:73 ,Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundament

 

Belanghebbende, X, claimt schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een vreemdelingenprocedure. Rechtbank ‘s-Hertogenbosch (thans: Rechtbank Oost-Brabant) oordeelt dat de redelijke termijn niet is overschreden ondanks de behandelduur van zes jaar. De periode van bijna drie jaar dat de zaak werd aangehouden in afwachting op antwoorden op prejudiciële vragen, telt volgens de rechtbank niet mee.

De grote kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de redelijke termijn voor de afdoening van bestuursrechtelijke geschillen met een bezwaarfase en twee rechterlijke instanties vier jaar is. Zowel voor de bezwaar- en beroepsfase samen als voor hoger beroep is de termijn twee jaar. De termijn voor bezwaar en beroep is als volgt verdeeld: 0,5 jaar voor bezwaar en 1,5 jaar voor beroep in eerste aanleg. Deze termijnen komen overeen met de termijnen die al werden gehanteerd door de Centrale Raad van Beroep en de Hoge Raad. De afdeling zelf en het College van Beroep voor het bedrijfsleven hanteerden tot voor kort een termijn van vijf jaar. Voor oude gevallen blijft deze termijn gelden. Bij de beoordeling van een termijnoverschrijding blijft de duur van een prejudiciële procedure bij het Europese Hof van Justitie buiten beschouwing.