Rechtbank Noord-Holland 25 april 2013, 12/02384, ECLI:NL:RBNHO:2013:10914

Artikel 11, Uitv.besl. LB 1965
Artikel 3.81, Artikel 3.100, Wet IB 2001
Artikel 34, Wet LB 1964

Aan belanghebbende is op grond van de WWB en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) een lening verstrekt als bijstand voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze lening werd in 2008 en 2009 in maandelijkse termijnen uitbetaald. Vervolgens zijn deze leningen in 2010 omgezet in een bedrag om niet. Deze omzetting vormt volgens belanghebbende geen periodieke uitkering, doch een kwijtschelding van een lening en een kwijtschelding is geen uitkering in de zin van de Wet IB 2001. De rechtbank oordeelt echter dat de omzetting van de ter bijstand verstrekte leningen in een uitkering om niet in 2010 wel een belaste uitkering is, ook al moet de omzetting als een kwijtschelding worden gezien. Er vindt immers een waardeovergang plaats en belastingplichtige geniet een voordeel. Er is dus sprake van een prestatie die aan te merken is als een uitkering in de zin van de Wet IB 2001.
De hiervoor genoemde algemene bijstand heeft volgens het Bbz altijd voorlopig de vorm van een renteloze lening die in maandelijkse termijnen wordt uitbetaald. Zodra het inkomen bekend is over het jaar waarin de bijstand is verleend, wordt de hoogte van deze bijstand definitief vastgesteld en kan omzetting in een bedrag om niet plaatsvinden. Het enkele feit dat in het Bbz is gekozen voor een vormgeving via het achteraf omzetten van leningen in bijdragen om niet, betekent nog niet dat er geen sprake zou zijn van periodieke uitkeringen. Het doel is immers een inkomensondersteuning al naar gelang de financiële behoefte van de gerechtigde. Die financiële behoefte wordt normaliter maandelijks beoordeeld, maar in situaties van onregelmatige inkomensstromen, zoals bij ondernemers, vindt die beoordeling achteraf op jaarbasis plaats.
Het begrip ‘periodieke uitkering’ is niet in het Besluit IB 1941, de Wet IB 1964 en ook niet in de Wet IB 2001 gedefinieerd. Uit de jurisprudentie valt echter wel af te leiden dat het moet gaan om een uitkering welke onderdeel is of kan zijn van een reeks van uitkeringen waarvan het totale beloop afhankelijk is van een toekomstige onzekere gebeurtenis, zulks beoordeeld vanuit de schuldenaar en naar het moment waarop de uitkeringen een aanvang nemen.
In HR 7 februari 1962, nr. 14.706, BNB 1962/105 is beslist dat de uitdrukking ‘uitkering’ naar het gewone taalgebruik moet worden uitgelegd en dat om die reden kwijtscheldingen van schulden daaronder niet kunnen worden begrepen. In de literatuur is tegen dit oordeel veel kritiek geuit. Het is immers onbevredigend dat renteloze leningen gevolgd door kwijtscheldingen onbelast zijn. Een schenking is wel een prestatie en dus een belaste uitkering en kwijtschelding van een schuld niet, terwijl in materiële zin sprake is van een gelijk resultaat.
Rechtbank Noord-Holland volgt de taalkundige uitleg gelukkig niet en oordeelt dat de omzetting in een bedrag om niet een belaste uitkering is. Aan de eis van periodiciteit werd volgens de rechtbank voldaan, aangezien zowel voor 2008 als 2009 omzetting in een bedrag om niet heeft plaatsgevonden. Bij deze vorm van bijstand ontstaat de uitkering over een jaar, omdat bij de definitieve vaststelling van de bijstand gekeken wordt naar het jaarinkomen.