HR, 10 januari 2014, nr. 12/04723

Art. 3.81 Wet IB2001

3Beoordeling van het middel

3.1.In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1.Belanghebbende was in 2007 in dienstbetrekking werkzaam bij [D] B.V. (hierna: de werkgever).

3.1.2.De werkgever had in 2004 een betalingsachterstand bij de Belastingdienst van ongeveer € 35.000. Hij beschikte niet over voldoende middelen om deze schuld te voldoen en kon bij geen enkele reguliere geldverstrekker een lening opnemen.

3.1.3.Belanghebbende heeft in 2004 € 35.000 geleend van een bank en dat bedrag tegen hetzelfde rentepercentage als hem door de bank werd berekend ter leen verstrekt aan de werkgever (hierna: de geldlening).

3.1.4.In 2007 is de werkgever failliet verklaard. Ten tijde van de faillietverklaring had belanghebbende nog een vordering uit hoofde van de geldlening op de werkgever van € 32.200 (€ 31.000 hoofdsom en € 1200 achterstallige rente). De curator heeft belanghebbende meegedeeld dat hij geen uitkering uit de boedel mocht verwachten.

3.2.Het Hof heeft geoordeeld dat het door belanghebbende op de geldlening geleden verlies, met uitzondering van de niet ontvangen achterstallige rente, is aan te merken als negatief loon in het onderhavige jaar, zijnde het jaar waarin de omvang van het verlies zo goed als zeker is komen vast te staan. Naar het oordeel van het Hof is sprake van negatief loon aangezien belanghebbende door het verlies op de lening in verband met zijn dienstbetrekking is verarmd, terwijl geen sprake is van zogenoemde kosten tot verwerving, inning en behoud van de inkomsten uit de dienstbetrekking. Tegen deze oordelen is het middel gericht.

3.3.Belanghebbende heeft in 2004 een geldlening verstrekt aan de werkgever. De gedingstukken laten geen andere conclusie toe dan dat hij die lening heeft verstrekt omdat hij vreesde anders zijn baan te verliezen. Aldus strekte het aangaan van de lening tot behoud van belanghebbendes dienstbetrekking. De vordering die hij uit dien hoofde op de werkgever verkreeg, heeft nadien door het faillissement van de werkgever haar waarde verloren. Die waardevermindering kan niet als negatief loon op het inkomen in mindering worden gebracht (vgl. HR 10 augustus 1998, nr. 31659, ECLI:NL:HR:1998:AA2296, BNB 1998/295). Met de hiervoor in 3.2 weergegeven oordelen heeft het Hof dan ook blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.