Hof Arnhem-Leeuwarden 15 oktober 2013, nr. 12/00285

Art. 16 AWR

Naar het oordeel van het Hof kan van de Inspecteur worden verwacht dat hij kennisneemt van de in de aangifte vermelde gegevens over het hoofdverblijf van belanghebbende. Zou hij dat met normale zorgvuldigheid hebben gedaan, dan zou hem zijn opgevallen dat belanghebbende twee huizen gedurende het gehele jaar als eigen woning, tevens hoofdverblijf had aangemerkt. Volgens de wet is dat niet mogelijk. Weliswaar kunnen onder omstandigheden twee huizen eigen woning zijn, maar dan is slechts één van de twee hoofdverblijf. Ook zou in dat geval het onderdeel ‘bijzondere situatie’ in de aangifte moeten zijn aangevinkt. Het ontbreken van die vink zou dan voor de Inspecteur een aanwijzing zijn dat een dergelijke bijzondere situatie zich niet voordoet. In redelijkheid had de Inspecteur daarom moeten twijfelen aan de juistheid van de in de aangifte vermelde belastbare inkomsten uit eigen woning. Dat geldt ook als de Inspecteur, zoals hij stelt en belanghebbende betwist, aan de aangifte niet, althans niet eenvoudig, kon zien dat voor twee woningen een eigenwoningforfait was aangegeven.

4.4.Hetgeen hiervoor is overwogen geldt nog sterker als de Inspecteur de gegevens zou hebben vergeleken met de gegevens uit eerder aangiften (vlg. HR 7 februari 1996, nr. 30.945, ECLI:NL:HR:‌1996:AA1895), omdat dan duidelijk zou worden dat belanghebbende al jaren twee huizen als eigen woning aanmerkte.

4.5.Uit het vorenoverwogene volgt dat de Inspecteur bij het vaststellen van de (primitieve) aanslagen redelijkerwijs had kunnen weten dat belanghebbende ten onrechte ervan uitging dat twee huizen voor hem een eigen woning vormden. Deze omstandigheid, die aanleiding was voor de in geding zijnde navorderingsaanslagen, is derhalve geen ‘nieuw feit’.

4.6.De Inspecteur heeft zich subsidiair en meer subsidiair op het standpunt gesteld dat belanghebbende ter zake van het tot navordering aanleiding gevende feit te kwader trouw was. Deze kwade trouw zou erin bestaan dat de gemachtigde van belanghebbende, die de invulling en indiening van het aangiftebiljet heeft verzorgd, wist dat ten onrechte twee huizen als eigen woning waren aangemerkt. Door niettemin de aldus ingevulde aangifte in te dienen, heeft de gemachtigde opzettelijk onjuiste gegevens aan de Inspecteur verstrekt en was hij dus te kwader trouw. Deze kwade trouw kan aan belanghebbende worden toegerekend, aldus de Inspecteur.

4.7.[A], de gemachtigde van belanghebbende, heeft ter zitting uiteengezet hoe de aangiften op zijn kantoor worden samengesteld. De aangiften van belanghebbende voor de jaren 2001 en 2002 werden samengesteld door de toenmalige kantoorleider [G]. In 2002 was sprake van twee eigen woningen, omdat het huis in [Z] in verband met een verbouwing leeg stond en bestemd was om als eigen woning te gaan dienen. Nadat [G] het kantoor had verlaten, werden de aangiften vanaf 2003 opgesteld door [H], die daarbij voortborduurde op de door [G] opgestelde aangiften. Voordat de door [H] opgestelde aangiften werden verzonden, werden zij globaal gecontroleerd door [A] en door belanghebbende. Na goedkeuring verzorgde de administratieve afdeling van het kantoor de verzending naar de Belastingdienst. [A] heeft ter zitting verklaard dat hij wist dat belanghebbende zijn hoofdverblijf had in [Z] en dat diens echtgenote haar hoofdverblijf had in [M]. Voorts heeft hij verklaard te hebben aangenomen dat in die omstandigheden beide huizen als eigen woning konden worden aangemerkt.

4.8.De stelling van de Inspecteur houdt in dat [A] en/of [H] zich ervan bewust waren dat de aangiften onjuist waren ingevuld. De Inspecteur heeft deze stelling nader onderbouwd met de stelling dat het uitgesloten is dat [A] en [H] als belastingadviseurs niet wisten dat fiscale partners slechts één woning als hoofdverblijf mochten aanmerken. Voor het overige heeft de Inspecteur geen bewijs voor zijn stelling bijgebracht. Tegenover hiervoor vermelde verklaringen van [A] acht het Hof de Inspecteur niet geslaagd in de last aannemelijk te maken dat [A] en/of [H] zich ervan bewust waren dat de aangiften onjuist waren. Het Hof hecht geloof aan de verklaring van [A] ter zitting dat is voortgeborduurd op aangiften uit voorgaande jaren en dat bij hem niet de gedachte is opgekomen dat het aangeven van twee eigen woningen in de onderhavige situatie onjuist zou zijn. Ook acht het Hof niet aannemelijk dat [A] en/of [H] voorwaardelijk opzettelijk onjuiste gegevens aan de Inspecteur hebben verstrekt, doordat zij bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de in de aangifte vermelde gegevens onjuist waren. Zij hebben zich immers, naar het Hof aannemelijk acht, niet gerealiseerd dat het aangeven van twee eigen woningen in de onderhavige situatie onjuist zou zijn.

4.9.Uit het vorenoverwogene volgt dat van kwade trouw geen sprake is. Het gelijk is derhalve aan belanghebbende. De navorderingsaanslagen zijn ten onrechte opgelegd.