Rechtbank Zeeland-Wet-Brabant 29 oktober 2013 awb 12/5813

Verzuimboete wegens niet tijdig afgedragen loonheffingen. Het uitstelverzoek dat belanghebbende kort na het verstrijken van de betalingstermijn heeft ingediend, levert geen avas op. Nu het uitstelverzoek is gedaan voordat de inspecteur de naheffingsaanslag en boete heeft opgelegd of aangekondigd, de loonheffingen kort na het verstrijken van de betalingstermijn alsnog zijn betaald en de loonheffingen over andere tijdvakken steeds tijdig zijn betaald, vermindert de rechtbank de boete tot € 350 (was € 918).

2Gronden

2.1.Belanghebbende heeft tijdig aangifte loonheffingen over het tijdvak 1 juni 2012 tot en met 30 juni 2012 gedaan naar een bedrag van € 45.903. Dit bedrag diende uiterlijk 31 juli 2012 te worden betaald. Op 3 augustus 2012 heeft belanghebbende per brief voor dit bedrag om uitstel van betaling verzocht tot en met 30 september 2012.

2.2.Met dagtekening 29 augustus 2012 is de naheffingsaanslag loonheffingen voor voornoemd tijdvak opgelegd. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking de verzuimboete van € 918 wegens niet tijdige betaling opgelegd.

2.3.Bij brief van 30 augustus 2012 is het verzoek om uitstel van betaling afgewezen. Op 17 september 2012 heeft de Belastingdienst de betaling van belanghebbende ontvangen.

2.4.In geschil is of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

2.5.

Op grond van artikel 67c van de AWR vormt het niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn betalen van belasting, welke op aangifte moet worden afgedragen een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de inhoudingsplichtige een bestuurlijke boete van hoogstens € 4920 kan opleggen.

Op grond van paragraaf 23, derde lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna BBBB), legt de inspecteur, ingeval van een betalingsverzuim, een boete op van 2% van de niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de termijn betaalde belasting tot het wettelijk maximum van € 4920. Indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (hierna avas) wordt op grond van paragraaf 4 van het BBBB de boeteoplegging achterwege gelaten.

2.6.Vaststaat dat belanghebbende de loonheffingen over het genoemde tijdvak niet tijdig heeft betaald. Er is dus sprake van een betaalverzuim.

2.7.Alvorens over te gaan tot behandeling van de vraag of er in dit geval sprake is van avas, dient voorop gesteld te worden dat het beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel van belanghebbende niet kan slagen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 juli 2010, nr. 09/03083, ECLI:NL:HR:2010:BN0631 bepaald dat het vereiste van een zorgvuldige voorbereiding van besluiten zoals is neergelegd in artikel 3:2 van de Awb niet meebrengt dat een inspecteur gehouden is zich van de mogelijke aanwezigheid van feiten en omstandigheden te vergewissen die mogelijkerwijs een avas inhouden alvorens hij een verzuimboete oplegt.

2.8.Er is sprake van avas indien belanghebbende stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verschuldigde bedrag tijdig op de rekening van de Belastingdienst zou zijn bijgeschreven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet alle van haar te vergen zorg betracht om te bewerkstelligen dat het verschuldigde bedrag tijdig op de rekening van de Belastingdienst is bijgeschreven. Belanghebbende heeft kort na afloop van de wettelijke betalingstermijn het verzoek om uitstel van betaling heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank, levert dit geen avas op.

2.9.Het doel van de boeteoplegging is het creëren van een prikkel om inhoudingsplichtigen tijdig de belastingen te laten afdragen. De voorgeschreven 2% in het

BBBB dient het evenredigheidsbeginsel te dienen. In een individueel geval kan dit echter toch onredelijk uitpakken. De boete dient, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, passend en geboden te zijn. Het staat vast dat belanghebbende zelf, kort na het verstrijken van de betalingstermijn en nog voordat de inspecteur de naheffingsaanslag en boete had opgelegd of aangekondigd, het initiatief heeft genomen om uitstel van betaling te verzoeken. Kort na het verstrijken van de betalingstermijn en de afwijzing van haar verzoek om uitstel van betaling heeft belanghebbende alsnog de belasting overeenkomstig de aangifte betaald. Verder staat tussen partijen vast dat de door belanghebbende gedane betalingen altijd tijdig zijn geweest in zowel de tijdvakken voor als na juni 2012. Uit het verzoek tot uitstel van betaling blijkt ook de welwillendheid van betaling. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank een boete van € 350 passend en geboden.

2.10.Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.