Rechtbank Zeeland-Wet-brabant 24 oktober 2013 awb 13/1390

Artikel 67a AWR

De rechtbank acht de rechtsvorm van belanghebbende, waarin de onderneming vorm heeft gekregen, alleen onvoldoende rechtvaardiging voor een verschil in behandeling met betrekking tot de boeteoplegging. Omdat de aard van de onderneming van belanghebbende in wezen geen verschil vertoont ten opzichte van een als eenmansbedrijf gedreven onderneming, acht de rechtbank een boete van € 2.460 disproportioneel hoog. De rechtbank matigt de boete tot een niveau dat meer passend is bij de litigieuze gedraging, het niet (tijdig) doen van aangifte.

elet op het vorenstaande is aan de voorwaarden voor het opleggen van een verzuimboete voldaan. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of, gelet op alle in aanmerking komende omstandigheden van het gegeven geval, de inspecteur terecht een verzuimboete van € 2.460 heeft opgelegd.

2.8.Belanghebbende heeft gesteld dat de boete niet passend te vinden, omdat er sprake is van een negatief resultaat, er geen sprake van recidive is en ondernemers in een moeilijke tijd verkeren.

2.9.Bij de toetsing van de boete aan het proportionaliteitsbeginsel neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat de inspecteur gebonden is aan de beleidsregels in het BBBB, en dat de rechtbank in de eerste plaats dient te toetsen of de inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen die beleidsregels juist te hebben toegepast. Ook de inspecteur dient immers te beoordelen, ook al schrijft een beleidsregel het opleggen van een boete voor, of oplegging daarvan in een concreet geval niet in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de overige rechtsbeginselen, waaronder het proportionaliteitsbeginsel en het beginsel ‘geen straf zonder schuld’ (avas). Daarnaast en daarboven rust op de rechtbank de verplichting erop toe te zien dat geen boete wordt opgelegd die, gegeven de omstandigheden van het geval, niet in evenredigheid is met het door de boete te dienen doel. Handhaving van het evenredigheidsbeginsel kan onder omstandigheden ertoe leiden dat de inspecteur dient af te zien van toepassing van een beleidsregel.

2.10.Uit de parlementaire geschiedenis (Belastingplan 2010, wetsvoorstel 32 128) blijkt dat de verhoging van de verzuimboete is ingegeven vanwege de grote aantallen belastingplichtigen die hun aangifteverplichtingen niet nakomen. Door middel van een aanzienlijke verhoging van de op te leggen boetes wordt beoogd de medewerking aan de aangifteverplichtingen te bevorderen en het nalaten daarvan te bestraffen. De rechtbank heeft begrip voor het feit dat de belastingdienst in verband hiermee probeert paal en perk te stellen aan het niet, dan wel niet tijdig doen, van aangifte. Waar vervolgens echter ten aanzien van natuurlijke personen wordt gesproken van een “divers” beeld dat dan voor wat betreft het boetebeleid een diverse aanpak zou rechtvaardigen, wordt ten aanzien van rechtspersonen gesproken van een professionele groep ten aanzien waarvan standaard een hogere boete op zijn plaats zou zijn. Waarom dat laatste het geval zou moeten zijn, ontgaat de rechtbank. Ook ten aanzien van rechtspersonen lijkt zich geen omstandigheid, anders dan wellicht doelmatigheid, voor te doen die rechtvaardigt om standaard een hogere boete op te leggen dan bij natuurlijke personen. In een aantal gevallen zal zich tussen de aard van de activiteiten van een belastingplichtige geen ander verschil voordoen dan de rechtsvorm waarin deze activiteiten vorm hebben gekregen.

2.11.In de onderhavige situatie wordt de onderneming van belanghebbende weliswaar gedreven in de vorm van een BV, maar vertoont de aard van de onderneming – belanghebbende heeft geen personeel in dienst – in wezen geen verschil ten opzichte van een als eenmansbedrijf gedreven onderneming. De rechtbank acht de rechtsvorm alleen dan ook onvoldoende rechtvaardiging voor een verschil in behandeling met betrekking tot de boeteoplegging in gevallen als het onderhavige. Gelet hierop zal de rechtbank de boete matigen tot een niveau dat meer passend is bij de litigieuze gedraging, het niet (tijdig) doen van aangifte. Mede in aanmerking genomen het gegeven dat belanghebbende ook in de jaren 2008 en 2009 de aangifte te laat heeft ingediend, bepaalt de rechtbank de verzuimboete nader op € 500.