Hof Arnhem-Leeuwarden 17 september 2013 nr. 13/00161

Art. 1, lid a en b, besluit Proceskosten Bestuursrecht

4 Beoordeling van het geschil

4.1In eerste aanleg is de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase in geschil. Belanghebbenden hebben in dat verband aangevoerd dat de heffingsambtenaar ten onrechte de kosten voor het door de taxateur bijwonen van de hoorzitting in de bezwaarfase niet heeft vergoed en dat de door de heffingsambtenaar verstrekte vergoeding van € 50 per uur inclusief omzetbelasting voor de taxatiewerkzaamheden te laag is.

4.2De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbenden geen belang hebben bij een beoordeling van deze grieven nu de gemachtigde bijstand heeft verleend op basis van “no cure no pay”, belanghebbenden al een klein bedrag aan gemachtigde verschuldigd zijn geworden en de heffingsambtenaar al een proceskostenvergoeding heeft toegekend.

4.3Dit oordeel van de Rechtbank is onjuist. Aan toekenning van een proceskostenvergoeding staat niet in de weg dat rechtsbijstand is verleend op basis van “no cure no pay” (vgl. HR 7 oktober 2011, nr. 10/05199, ECLI:NL:HR:2011:BT6841, BNB 2011/281; HR 16 november 2012, nr. 11/02517, ECLI:NL:HR:2012:BY2770, BNB 2013/41; HR 12 april 2013, nr. 12/02674, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822, BNB 2013/122). Evenmin staat daaraan in de weg dat de belanghebbenden ermee hebben ingestemd dat een eventuele proceskostenvergoeding aan de rechtsbijstandverlener wordt uitbetaald en dat de heffingsambtenaar al een proceskostenvergoeding bij de uitspraak op bezwaar heeft toegekend.

4.4De heffingsambtenaar stelt dat het beroep van belanghebbenden terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de volmacht slechts geldt indien “in het belang van de volmachtgever (wordt) gehandeld”. Nu de heffingsambtenaar aan belanghebbenden in de bezwaarfase al een proceskostenvergoeding heeft toegekend, ontbreekt een belang bij de belanghebbenden. Het beroep is enkel ingesteld in het belang van de gemachtigde.

4.5Belanghebbenden betwisten dat de gemachtigde niet gemachtigd was beroep in te stellen.

4.6Naar het oordeel van het Hof volgt uit de aanhef van de volmacht, dat de gemachtigde bevoegd is tegen een uitspraak op een bezwaar inzake een WOZ-beschikking beroep in te stellen. De daaropvolgende volzinnen geven een toelichting op deze volmacht, maar vormen, anders dan de heffingsambtenaar meent, geen beperking daarvan. De gemachtigde was dan ook bevoegd namens de belanghebbenden beroep in te stellen.

4.7De heffingsambtenaar stelt voorts onder verwijzing naar het arrest HR 23 maart 2012, nr. 11/01321, ECLI:NL:HR:2012:BV0655, BNB 2012/157 dat een beroep dat enkel ziet op de proceskostenvergoeding niet ontvankelijk is, omdat er geen geschil meer is over een besluit van een bestuursorgaan. Deze stelling berust op een verkeerde lezing van het arrest, omdat in die procedure de inspecteur hangende het beroep de navorderingsaanslag had vernietigd, zodat het beroep niet meer tot een voor deze belanghebbende gunstiger resultaat kon leiden. In het onderhavige geval ziet het geschil op de door de heffingsambtenaar in zijn uitspraak op bezwaar vastgestelde proceskostenvergoeding. Tegen een dergelijke (neven)beslissing staat beroep open, ook als het geschil over de WOZ-beschikking al is beslecht (vgl. HR 27 november 2009, nr. 08/00316, ECLI:NL:HR:2009:BJ7919 , BNB 2010/60).