Rechtbank Oost-Nederland, 25 februari 2013, ZUT 12/1340

artikel 8:75 AWB

Een afspraak op basis van no cure, no pay staat niet in de weg aan toekenning van een proceskostenvergoeding. De afspraak tussen eiser en zijn gemachtigde betreft echter tevens een afspraak over de hoogte van de vergoeding. Voor zover in geschil is het door eiser aan zijn gemachtigde verschuldigde bedrag exact gelijk aan het bedrag dat aan proceskostenvergoeding wordt toegekend. Wordt een aanvullende proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend, dan zal een aanvullende rekening volgen. Wordt geen aanvullende proceskostenvergoeding toegekend, dan is er volledig afgerekend en volgt er geen aanvullende rekening voor de bezwaarfase. Dientengevolge zal eiser ongeacht de uitkomst van het beroep immer in dezelfde financiële positie blijven. Een uitspraak van de rechtbank kan eiser daarom niet in een gunstiger positie brengen dan waarin hij met de door verweerder bij de uitspraak op bezwaar toegekende proceskostenvergoeding al is komen te verkeren. Wegens gebrek aan belang van eiser wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

2. Overwegingen

2.1 De rechtbank stelt vast dat in beroep slechts de hoogte van de door verweerder toegekende vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in het geding is. Meer in het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of verweerder de wegingsfactor van onderhavige zaken als licht heeft kunnen aanmerken.

2.2 De rechtbank ziet in hetgeen ter zitting is besproken aanleiding allereerst in te gaan op de vraag of het beroep ontvankelijk is. Daarbij dient de vraag te worden beantwoord of eiser belang heeft bij het beroep.

2.2.2 Het is de rechtbank bekend – en ter zitting is door de gemachtigde bevestigd dat dit ook voor de onderhavige procedure geldt – dat de gemachtigde van eiser het ‘no cure, no pay’-systeem hanteert, in die zin dat de cliënt kosteloos procedeert. De kosten die de gemachtigde maakt om de WOZ-waarde succesvol te verlagen worden op verweerder verhaald door middel van de proceskostenvergoeding. Een dergelijke afspraak op basis van no cure, no pay staat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (waaronder Hoge Raad 13 juli 2012, LJN: BX0904 en Hoge Raad 16 november 2012, LJN: BY2770) niet in de weg aan toekenning van een proceskostenvergoeding. Dit is in de onderhavige zaak ook geen onderwerp van geschil.

2.2.3 De afspraak tussen eiser en zijn gemachtigde betreft echter niet alleen een afspraak over de verschuldigdheid van kosten, maar ook een afspraak over de hoogte daarvan. Het door eiser aan zijn gemachtigde verschuldigde bedrag is gedeeltelijk afhankelijk van het bereikte verschil in WOZ-waarde (althans de daaraan gekoppelde onroerendezaaksbelasting), maar dat deel staat hier niet ter discussie. Voor het overige is de hoogte van het door eiser verschuldigde bedrag exact gelijk aan het bedrag dat aan proceskostenvergoeding wordt toegekend. Verweerder heeft een proceskostenvergoeding van € 348,70 toegekend, waarvan € 218,– voor de werkzaamheden van de gemachtigde. Op grond van de afspraken tussen eiser en zijn gemachtigde is dit dan ook het bedrag dat eiser aan zijn gemachtigde verschuldigd is. Dit blijkt ook uit de nota die als bijlage bij het aanvullende verweerschrift is gevoegd. Indien verweerder het door de gemachtigde voorgestane bedrag van € 436,– voor zijn werkzaamheden had toegekend, zou dit het bedrag zijn dat eiser aan zijn gemachtigde verschuldigd was geweest.

2.2.4 Nu de proceskostenvergoeding forfaitair wordt bepaald, is als uitgangspunt niet relevant hoe hoog de werkelijke kosten van eiser zijn geweest. Van belang is echter dat tussen eiser en zijn gemachtigde reeds is afgerekend. De rechtbank begrijpt de afspraak tussen eiser en zijn gemachtigde aldus dat indien in beroep alsnog een hogere proceskostenvergoeding wordt toegekend, de gemachtigde een aanvullende rekening aan eiser stuurt voor het verschil. Wordt geen aanvullende proceskostenvergoeding toegekend, dan is er volledig afgerekend en volgt er geen aanvullende rekening voor de bezwaarfase. Dientengevolge zal eiser ongeacht de uitkomst van het beroep immer in dezelfde financiële positie blijven. Een uitspraak van de rechtbank kan eiser daarom niet in een gunstiger positie brengen dan waarin hij met de door verweerder bij de uitspraak op bezwaar toegekende proceskostenvergoeding al is komen te verkeren (vergelijk Hoge Raad 8 september 2006, LJN: AU4755). Niet eiser, maar slechts zijn gemachtigde heeft belang bij het beroep. Nu de vraag – zoals hiervoor in r.o. 2.2 gesteld – of eiser belang heeft bij het beroep negatief moet worden beantwoord, is het beroep niet-ontvankelijk.

2.2.5 Weliswaar is in zijn algemeenheid het procesbelang van een eisende partij niet beperkt tot een economisch belang, maar juist in een situatie waarin het beroep zich beperkt tot de hoogte van de proceskostenvergoeding valt niet zonder meer in te zien dat sprake is van een niet-economisch procesbelang. Dat eiser niettemin een procesbelang heeft, is niet gesteld of gebleken.

2.2.6 De gemachtigde heeft ter zitting overigens betwist dat de afspraak over de kosten meebrengt dat bij een gegrond beroep een aanvullende rekening wordt gestuurd. Nu de proceskostenvergoeding (ook de eventuele aanvulling na een gegrond beroep) echter conform afspraak tussen eiser en zijn gemachtigde op de rekening van de gemachtigde wordt gestort, acht de rechtbank die betwisting zonder onderbouwing met stukken niet aannemelijk.

2.2.7 Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de ter zitting door de gemachtigde van verweerder opgeworpen vraag of überhaupt een proceskostenvergoeding had moeten worden toegekend in het licht van de in r.o. 2.2.2 genoemde arresten positief beantwoord dient te worden: er is recht op een proceskostenvergoeding, maar als deze eenmaal is toegekend, kan in de onderhavige situatie niet in beroep worden gekomen louter om een hogere vergoeding te verkrijgen.

2.3 Op basis van het voorgaande zal de rechtbank eiser niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.