Matiging boetebeschikking voor gastouder vanwege persoonlijke omstandigheden

Artikel 16 en 67e AWR

Evenals de rechtbank oordeelt het Hof dat de boeten wegens het niet aangeven van inkomsten terecht zijn opgelegd. Het Hof ziet wel aanleiding de boeten te matigen. Het beroep van belanghebbende op het besluit van de staatssecretaris over de heffingsrente treft geen doen.

4. Beoordeling van het geschil

Ten aanzien van de vergrijpboeten

4.1. De bewijslast dat het aan grove schuld van belanghebbende te wijten is dat te weinig belasting is betaald, rust op de inspecteur. Deze heeft daartoe aangevoerd dat belanghebbende de inkomsten voor haar werkzaamheden als gastouder in 2007 en 2008 niet heeft aangegeven en dat zij daardoor bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aanslagen tot een te laag bedrag werden vastgesteld. Dit is, aldus de inspecteur, dermate slordig dat in wettelijke termen sprake is van ernstige verwijtbaarheid, ten minste gelijk te stellen met grove schuld.

4.2. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld over de jaren 2007 en 2008 geen aangifte van de inkomsten uit het gastouderschap te hebben gedaan, omdat het gastouderbureau aan haar dochter heeft medegedeeld dat zij dat niet hoefde te doen. Door louter op basis van een mededeling van het gastouderbureau (aan haar dochter) te besluiten de inkomsten uit het gastouderschap niet aan te geven heeft belanghebbende naar ’s Hofs oordeel dermate lichtvaardig gehandeld dat het aan haar grove schuld is te wijten dat van haar te weinig belasting is geheven. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat het, gelet op het door belanghebbende in haar aangiften 2007 en 2008 vermelde belastbaar inkomen van nihil, gaat om aanzienlijke niet opgegeven inkomsten. De vergrijpboeten zijn in zoverre terecht opgelegd.

4.3. Het Hof acht evenwel, gelet op de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende, zoals deze ook ter zitting onweersproken naar voren zijn gebracht, een matiging tot een bedrag van € 250 per boetebeschikking passend en geboden.