Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-09-2013, 12/00658, 12/00659 en 12/00660

beoordeling van het geschil

4.1

De Rechtbank heeft in onderdeel 4 van de beslissing geoordeeld dat de bestelbus van belanghebbende uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen. Het Hof neemt deze beslissing en de door de Rechtbank daartoe gebezigde gronden over en maakt deze tot de zijne.

4.2

Het Hof voegt hieraan aan de hand van eigen waarneming het volgende toe. De bestelbus van belanghebbende is verlengd, zodat deze geschikt is om gipsplaten van een bepaalde afmeting te vervoeren. Voor dit vervoer zijn speciaal bepaalde ruimtes in de bus vrijgehouden. Omdat belanghebbende veel kostbaar bouwgereedschap permanent in de bestelbus heeft, zijn op alle toegangsdeuren tot de bus extra (inbraakwerende) sloten geplaatst. Om deze reden zijn ook de meeste ramen voorzien van tralies. De zijkanten van het laadgedeelte van de bestelbus zijn voorzien van rekken en andere speciaal op de werkzaamheden van belanghebbende gerichte opbergvoorzieningen die nagelvast zitten. Deze voorzieningen beslaan een groot gedeelte van de laadruimte. In het midden van het laadgedeelte blijft een vrije ruimte over waarin een door belanghebbende op (deze) maat gemaakte werkbank past. Deze werkbank is weliswaar eenvoudig te verwijderen, zodat deze op locatie voor belanghebbendes werkzaamheden kan worden gebruikt, doch de ruimte die dan in het laadgedeelte ontstaat is volkomen ongeschikt voor het vervoer van personen. De opmerking van de Inspecteur dat het fysiek mogelijk is voor één persoon zich in die ruimte te wurmen brengt het Hof niet tot een ander oordeel. De hoofdsteun van de bijrijderstoel is verwijderd om plaats te maken voor de hiervoor genoemde rekken en opbergvoorzieningen. Terugplaatsing van de hoofdsteun zonder eerst (een gedeelte van) deze aangebrachte voorzieningen te verwijderen is niet mogelijk. De plaatsing van de voorzieningen vlak achter de bijrijderstoel is zodanig geschied, dat het vervoer van een persoon op de bijrijdersstoel niet onmogelijk is, doch wel wordt bemoeilijkt.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.

 

Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) vast op € 944 (1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting à € 472 (wegingsfactor 1). De reiskosten van belanghebbende worden vergoed volgens artikel 1, onderdeel c, en artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit. Deze laatste bepaling verwijst naar artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Kennelijk is verzuimd het Besluit aan te passen aan de wijziging per 1 januari 2013 van de aanduiding van laatstvermeld onderdeel c in onderdeel d. Omdat belanghebbende zijn bestelauto als bewijsmiddel meebracht naar de zitting was gebruik van openbaar vervoer niet mogelijk. Daarom bedraagt de vergoeding 2 x 80,6 km à € 0,28, ofwel € 45. Belanghebbendes verletkosten berekent het Hof met toepassing van artikel 2, lid 1, onderdeel d, van het Besluit en artikel 11, lid 1, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken op € 312 (4 uur à € 78). In totaal komt de vergoeding uit op € 1.301.