Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17 juli 2013, AWB 12/6385

Belanghebbende en zijn echtgenote handelen in bromfietsen en in onderdelen daarvoor. Zij hielden in de onderhavige periode slechts een summiere administratie bij. De inspecteur heeft aan belanghebbende een informatiebeschikking afgegeven vanwege het gedeeltelijk niet voldoen aan de informatieverzoeken naar aanleiding van het controleonderzoek betreffende de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting over de jaren 2007 tot en met 2010. De inspecteur stelt dat belanghebbende in deze jaren ondernemer was en derhalve administratieplichtig was. De rechtbank oordeelt dat vanaf 1 april 2009 sprake was van een onderneming en dat belanghebbende derhalve vanaf dat moment administratieplichtig was. De inspecteur mocht slechts voor de periode van 1 april 2009 tot en met 31 december 2010 een informatiebeschikking afgeven.

Beoordeling van het geschil

4.1.

De rechtbank stelt voorop dat voor beantwoording van de vraag of de informatiebeschikking terecht is vastgesteld, van belang is of op belanghebbende de administratieplicht van artikel 52 van de AWR rust, en zo ja, of hij daaraan heeft voldaan.

4.2.

Artikel 52a, eerste lid, van de AWR bepaalt:

“1. Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, en, voor zover het verplichtingen van administratieplichtigen betreft ten behoeve van de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan hen is opgedragen, aan de verplichtingen ingevolge artikel 53, eerste, tweede en derde lid, kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking). De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op artikel 25, derde lid.”

4.3.

Artikel 52 van de AWR bepaalt, voor zover hier van belang:

“1. Administratieplichtigen zijn gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.

2. 2. Administratieplichtigen zijn:

3. a. (…)

4. b. natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen, alsmede natuurlijke personen die belastbare winst uit onderneming als bedoeld in artikel 3.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 genieten;

(…)”

4.4.

Ingevolge artikel 3.4 van de Wet IB 2001 is ondernemer de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming. Van een onderneming, zoals bedoeld in artikel 3.8 van de Wet IB 2001, is sprake als met een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal wordt beoogd winst te behalen door deelname aan het economische verkeer en die winst ook redelijkerwijs te verwachten is. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een onderneming moet onder meer worden gelet op de duurzaamheid en de omvang van de verrichte werkzaamheden, de beschikbare tijd, de winstverwachting, het ondernemersrisico, de omvang van de bruto-inkomsten, de omvang van de investeringen, het aantal opdrachtgevers en de bekendheid naar buiten.

4.5.

Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich dat de inspecteur aannemelijk dient te maken dat belanghebbende ondernemer is in de periode 2007 tot en met 2010. Gemachtigde heeft in dit verband opgemerkt dat er een verdeling kan worden gemaakt in een drietal perioden, te weten de periode vóór 1 april 2009, de periode van 1 april 2009 tot en 1 juli 2010 en de periode beginnend op 1 juli 2010. Waarbij in de eerste periode sprake was van uitsluitend de hobby in oude bromfietsen. En waarbij in de laatste periode sprake is van ondernemerschap. In jaar 2009 zou sprake kunnen zijn van een omslag van hobbymatig naar bedrijfsmatig handelen. Vanaf 1 juli 2010 is er sprake van ondernemerschap.

4.6.

Tussen partijen is derhalve niet in geschil dat er vanaf 1 juli 2010 sprake is van een onderneming. Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur er tegenover de gemotiveerde bestrijding daarvan door belanghebbende niet in geslaagd aannemelijk te maken dat er in de periode vóór 1 april 2009 bij belanghebbende sprake was van een onderneming. De rechtbank overweegt hierbij dat uit de gegevens van de RDW blijkt dat er slechts een beperkt aantal bromfietsen op naam van belanghebbende hebben gestaan. En voorts heeft belanghebbende ter zitting bij monde van zijn echtgenote geloofwaardig verklaard dat er zeker in de jaren vóór 2009 slechts sprake is geweest van een hobby en een deel van die bromfietsen voor eigen gebruik was. Belanghebbende had in die tijd een voltijds baan als tandtechnicus en zijn echtgenote had eveneens een baan zodat de bromfietsen uitsluitend voor vrijetijdsbesteding waren. De bezigheden met betrekking tot de bromfietsen lagen bovendien volledig in het verlengde van het lidmaatschap van belanghebbende en zijn echtgenote, van de brommervereniging “[vereniging]” te [plaats 1].

4.7.

De rechtbank volgt de inspecteur tegenover de gemotiveerde weerspreking daarvan door belanghebbende voorts niet in zijn stelling dat er voor eigen rekening, in onderdelen werd gehandeld. Zo er onderdelen verkocht werden was dit aldus belanghebbende voor een bevriende relatie. Deze relatie, [A], was namelijk de (hoofd-) sponsor van “[vereniging]”. Dat [A] tegenover de inspecteur zou hebben verklaard dat belanghebbende een klant van hem was sluit dit niet uit. Immers belanghebbende zal eveneens voor zijn eigen hobby onderdelen hebben gekocht. Het beroep is in zoverre gegrond.

4.8.

In april 2009 ontstaat een samenwerkingsverband tussen belanghebbende en [B] en huren zij samen een bedrijfsruimte in [plaats 2]. Tevens wordt er voor eigen rekening en risico gestart met de handel in onderdelen. En het aantal bromfietsen dat, afgaande op de lijsten van de RDW, door belanghebbende in- en verkocht wordt neemt aanzienlijk toe. Dit overwegende komt de rechtbank tot de conclusie dat er bij belanghebbende vanaf 1 april 2009 sprake was van ondernemerschap als bedoeld in artikel 3.4 wet IB 2010.

4.9.

In dat geval is belanghebbende vanaf 1 april 2009 administratieplichtige als bedoeld in artikel 52, tweede lid onder b, van de AWR. Belanghebbende is voorts gehouden de hiervoor genoemde gegevensdragers gedurende 7 jaren te bewaren.

4.10.

Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard met dien verstande dat de inspecteur wegens schending van artikel 52 van de AWR een informatiebeschikking mocht afgeven voor de periode aanvangende op 1 april 2009 en eindigende op 31 december 2010. De rechtbank zal belanghebbende op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR een nieuwe termijn stellen om aan de in de informatiebeschikking genoemde verplichtingen te voldoen. De rechtbank acht een termijn van zes weken, aanvangende de dag na de dag waarop deze uitspraak onherroepelijk is geworden redelijk