Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21 maart 2013, AWB 11/3201

(Art. 20 AWR)

Bij een strafrechtelijk onderzoek naar een groothandel zijn ten name van belanghebbende onder meer ‘hoge’ en ‘lage’ vrachtbrieven aangetroffen. In de administratie van belanghebbende zijn alleen de ‘lage’ vrachtbrieven aangetroffen. Aannemelijk is dat belanghebbende twee keer zoveel goederen heeft ingekocht dan op de ‘lage’ vrachtbrieven staan vermeld. Gelet op de feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat belanghebbende’ s administratie niet in overeenstemming was met de werkelijkheid en dat meer omzet moet zijn gerealiseerd dan is verantwoord. De inspecteur heeft de omzet in redelijkheid bepaald.

2.10.1. Niet in geschil is dat alleen de ‘lage’ vrachtbrieven in belanghebbendes administratie zijn aangetroffen. Ter zitting heeft de inspecteur onweersproken gesteld dat de ‘lage’ vrachtbrieven, samen met de bijbehorende facturen één week na de levering van de goederen door de groothandel naar belanghebbende werden verzonden. Met de inspecteur is de rechtbank van oordeel dat, door voornoemde vrachtbrieven later aan te leveren dan bij de aflevering van de goederen, het voor belanghebbende niet mogelijk was in te staan voor de juiste verwerking van de desbetreffende inkopen in haar administratie. Een controle van de bij de factuur gevoegde vrachtbrief met de afgeleverde goederen was immers niet mogelijk.

2.10.2. Uit hetgeen onder 2.2 tot en met 2.5 is vermeld volgt dat de groothandel haar afnemers de mogelijkheid bood om contante inkopen bij haar te doen. De rechtbank verwerpt belanghebbendes stelling dat bij de groothandel sprake is van ‘witwaspraktijken’ nu ter zitting is komen vast te staan dat de groothandel de verkopen zoals op de ‘hoge’ vrachtbrieven staan vermeld, tot haar omzet heeft gerekend. De rechtbank acht, gelet op de gemotiveerde, door belanghebbende onvoldoende gemotiveerd betwiste, stelling van de inspecteur, aannemelijk dat belanghebbende gebruik heeft gemaakt van die mogelijkheid. Aannemelijk is dat belanghebbende structureel bijna twee keer zoveel goederen heeft ingekocht dan op de ‘lage’ vrachtbrieven staan vermeld, en dat zij dit meerdere malen contant met de groothandel heeft afgerekend. De rechtbank baseert zich hierbij mede op de (handgeschreven) kasstaten die corresponderen met (handgeschreven aantekeningen op) de ‘hoge’ vrachtbrieven en met de turflijsten.

2.10.3. Het in 2.10.2 overwogene leidt de rechtbank tot de conclusie dat in de onderhavige jaren, 2005 en 2006, de administratie van belanghebbende niet in overeenstemming was met de werkelijkheid, en dat meer omzet moet zijn gerealiseerd dan is verantwoord. Derhalve is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 52 van de AWR. De gebreken in de administratie zijn, gelet op het structurele karakter en de omvang van de extra inkopen, van zodanige omvang dat daardoor een voldoende juiste vaststelling van de belastingschuld niet kan plaatsvinden, zodat zij de toepassing van de in artikel 27e van de AWR voorziene sanctie (zie 2.9) rechtvaardigen.

Met betrekking tot de naheffingsaanslag

2.11. Met het enkel betwisten dat zij de vermeende zwart geleverde goederen heeft ingekocht en dat zij (extra) betalingen aan de groothandel heeft verricht, en met de stelling dat de belastingdienst uiteindelijk (gedeeltelijk) is gezwicht voor de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen inkomstenbelasting en omzetbelasting, heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet het bewijs geleverd dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.

Redelijke schatting

2.12.1. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de naheffingsaanslag berust op een redelijke schatting. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur rekening gehouden met (i) de geconstateerde verschillen in de ‘hoge’ en ‘lage’ vrachtbrieven, (ii) een in de branche gebruikelijke brutowinstopslag, (iii) het niet kunnen realiseren van deze brutowinstopslag op (kosten van) verpakkingsmateriaal, bereidingsmiddelen (zoals frituurvet) en reinigingsmiddelen en (iv) privé-gebruik van € 1.750 per jaar. Gelet hierop en met inachtneming van het bepaalde in 2.10.2. is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van willekeur en heeft de inspecteur de hoogte van de omzet in redelijkheid bepaald.