Rechtbank Gelderland, EK, 20 juni 2013, nr. AWB 12/3307

(Art. 8:73 Awb; Art 6 EVRM)

In geschil is of eiser recht heeft op immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij op grond van artikel 6 EVRM recht heeft op immateriële schadevergoeding vanwege de lange duur van de bezwaarfase inzake de onderhavige belastingaanslagen.

4.2. De rechtbank stelt voorop dat artikel 6 EVRM betrekking heeft op de behandeling binnen een redelijke termijn door de rechter en niet door het bestuursorgaan. Indien beroep wordt ingesteld na uitspraak op bezwaar wordt de bezwaarfase wel betrokken bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden. Daarbij is van belang dat de bezwaarfase een in beginsel verplichte procedure is voor de behandeling van een tussen partijen bestaand geschil, die moet worden gevolgd alvorens eiser dit geschil aan de rechter kan voorleggen (zie CRvB 26 januari 2009, LJN: BH1009). Op deze grond wordt een bestuursorgaan in voorkomende gevallen veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade wegens zijn aandeel (als gevolg van een te lange behandelingsduur in de bezwaarfase) in de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure als geheel. Dit alles brengt echter niet mee dat aan artikel 6 EVRM een aanspraak op schadevergoeding kan worden ontleend in de situatie dat sprake is van een (te) lange behandelingsduur in de bezwaarfase zonder dat het geschil daarna aan de rechter is voorgelegd (zie ABRvS, 17 juni 2009, LJN: BI8475 en CRvB 28 april 2009, LJN: BI2748).

4.3. Vast staat dat eiser het inhoudelijk geschil inzake de onderhavige belastingaanslagen niet heeft voorgelegd aan de rechtbank en hij in beroep enkel heeft verzocht om immateriële schadevergoeding wegens de te lange behandelingsduur van de bezwaarfase. Nu eiser het inhoudelijke geschil inzake de onderhavige belastingaanslagen niet aan de rechtbank heeft voorgelegd, is de rechtbank van oordeel dat eiser geen recht heeft op immateriële schadevergoeding. Het feit dat de bezwaarfase te lang heeft geduurd en verweerder dit niet heeft weersproken, maakt dit niet anders. Verweerder heeft terecht geen immateriële schadevergoeding toegekend aan eiser.

Aantekeningen:

– belanghebbende verzoekt om een vergoeding van immateriele schade wegens de te lange behandelingsduur van de bezwaarfase. De rechtbank heeft beslist dta de belanghebbende geen recht heeft op immateriele schadevergoeding.

– art 6 EVRM: op grond van artikelen 93 en 94 van de Grondwet werken deze bepalingen rechtstreeks in de Nederlandse rechtsorde. Een ieder heeft bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging, het recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijke en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.

– immateriele schadevergoeding volgens het EHRM: uit de rechtspraak van het EHRM (o.a. EHRM 29 maart 2006 (Scordino tegen Italie), nr. 36813/97, AB 2006/294, par. 204 en EHRM 290maart 2006 (Pizzati tegen Italie), nr. 62361/00, JB 2006, 134)wordt afgeleid dat bij een overschrijding van de redelijke termijn van art. 6 EVRM, met het oog op de aan het slachtoffer te vergoeden immateriele schade, spanning en frustratie bij het slachtoffer moeten worden verondersteld. In CRvB 22 september 2006 (X/SVB), JB 2006, 312 wordt overwogen: “naar het oordeel van de Raad moet uit het arrest van de Grand Chamber van het EHRM van 29 maart 2006, Pizzati vs Italie, nr. 62361/00, worden afgeleid dat in het gevalvan een schending van de redelijke termijn daadwerkelijke spanning en frustratie wordt voorondersteld”.

– hoogte immateriele schadevergoeding:CRvB 26 januari 2009, nrs 05/1789 WAO, 08/4026 WAO-S, NTFR 2009/459 (euro 500 per half jaar of een gedeelte daarvan. De andere hoogste bestuursrechter sloten hierbij aan.

– belastingrecht: de belastingkamer van de HR sloot zich bij deze rechtsontwikkeling aan in het arrest van 10 januari 2011, BNB 2011/232.

– vuistregels: procederen mag maximaal 5 jaar duren. Bezwaarfase 1 jaar, beide rechterlijke instanties elk ten hoogste twee jaar. In belastingzaken geldt echter dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt.

– geldt art. 6 EVRM ook voor de bezwaarfase: in zijn algemeenheid wordt aangenomen dat art. 6 EVRM geldt voor de rechterlijke toetsing en niet voor de bestuurlijke besluitvorming die in voorkomend geval het object van die toetsing vormt. De duur van de bezwaarfase wordt wel relevant als de bezwaarfase door een beroep bij de bestuursrechter wordt gevolgd.

– schadevergoeding wegens immateriele schade wel mogelijk indien voldaan is aan de vereisten van de onrechtmatige daad.