Hof Den Haag, MK I, 9 april 2013, nr. BK-11/00849

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Indien de belastingplichtige de aangifte voor de vennootschapsbelasting niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft ingediend, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de Inspecteur de belastingplichtige een bestuurlijke boete kan opleggen.

7.2. Het is aan de Inspecteur aannemelijk te maken dat de aanmaning op het adres [adres] van de secretaris van belanghebbende is ontvangen of aangeboden, dan wel dat de aanmaning de belanghebbende anderszins heeft bereikt.

7.3. Aan hetgeen de Inspecteur dienaangaande aan bewijsmiddelen in het geding heeft gebracht, ontleent het Hof in eerste instantie het vermoeden dat zulks het geval is. Hierbij heeft het Hof gelet op de door de Inspecteur in het geding gebrachte afdruk van de aanmaningsbrief, op de aantekening in het automatiseringssysteem (FAA) dat ten aanzien van belanghebbende sprake is van een aanmaning met dagtekening 13 september 2010 en op de door de Inspecteur gegeven beschrijving van de algemene gang van zaken met betrekking tot de verzending van belastingaanslagen en aanmaningen door de Belastingdienst/Centrale administratie. Aan de verklaringen van [D] kent het Hof overigens geen bewijskracht toe.

7.4. Het ligt op de weg van de belanghebbende voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat zij aannemelijk maakt dat de aanmaning niet op haar adres is ontvangen of aangeboden; voldoende is dat, op grond van hetgeen belanghebbende aanvoert, aan ontvangst of aanbieding redelijkerwijs moet worden getwijfeld. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, brengt het Hof evenwel niet in twijfel omtrent de juistheid van voormeld vermoeden.

7.5. Op grond van het vorenoverwogene acht het Hof de Inspecteur, tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, erin geslaagd aannemelijk te maken dat de aanmaning op het adres [adres] van de secretaris van belanghebbende is ontvangen of aangeboden, dan wel dat die aanmaning belanghebbende anderszins heeft bereikt.

7.6. Gelet op het hiervoor gegeven oordeel is oplegging van een verzuimboete aan belanghebbende ter zake van het niet doen van aangifte op haar plaats. De Inspecteur heeft het bedrag van de boete met inachtneming van § 21, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst vastgesteld op € 2.460.

7.7. Naar het oordeel van het Hof is evenwel sprake van een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de opgelegde boete. Daarbij acht het Hof van belang dat in dezen sprake is van een stichting met een zeer beperkt vermogen en een bescheiden winst. Gelet ook op de omstandigheid dat dit een eerste verzuim van de belanghebbende betreft, acht het Hof een boete van € 615 passend en geboden.

Aantek:

–          De aangifteplichtige is niet onmiddellijk in verzuim indien hij niet voldoet aan het in het eerste lid van art. 9 AWR opgenomen voorschrift dat hij aangifte dient te doen binnen de door de inspecteur daartoe gestelde termijn.

–          De inspecteur moet degene die in gebreke is gebleven namelijk eerst aanmanen.

–          Wordt aan de aanmaning niet, of niet tijdig, gevolg gegeven, dan kan de inspecteur de verzuimboete van art. 67a AWR opleggen.

–          De HR heefy in BNB 2007/112, nr. 41882 op 15 december 2006 beslist dat voor het opleggen van een verzuimboete geen plaats is, indien de aanmaning niet op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, en de aanmaning belanghebbende ook anderszins niet heeft bereikt. Het is in beginsel aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat de aanmaning op het adres van van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, dan wel de aanmaning de belastingplichtige anderszins heeft bereikt.

–          De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning op dat adres. De inspecteur kan daarom in eerste instantie volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres. De belastingplichtige dient dit vermoeden dan te ontzenuwen. Daarvoor is voldoende dat op grond van hetgeen de belastingplichtige aanvoert de ontvangst of aanbieding redelijkerwijs moet worden betwijfeld (HR 25 oktober 2002, nr. 36 898, BNB 2003/14, V-N 2002/57.7). Als de belastingplichtige in de ontzenuwing slaagt, dan zal de ontvangst of aanbieding slechts aannemelijk kunnen worden geoordeeld indien de inspecteur nader bewijs levert.

–          i.c. oordeelt rechtbank den Haag dat de inspecteur tegenover de gemotiveerde betwisting van de belastingplichtige er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de aanmaning naar het juiste adres is verzonden. Het Hof oordeelt het tegenovergestelde. Volgens het Hof kan de aan het in geding gebrachte stukken wel het vermoeden van verzending aan het juiste adres kan worden ontleend. Aan de verklaring van D kant het hof geen bewijskracht toe, maar wel aan de afdruk van de aanmaningsbrief en de aantekening in het automatiseringssysteem (FAA) dat sprake was van een aanmaning met dagtekening 13 september 2010 en als laatste op de beschrijving van de algemene zaken met betrekking tot de verzending van belastingaanslagen en aanmaningen door de Centrale administratie.

–          Bij deze overwegingen van het hof kunnen toch wel kanttekeningen worden geplaatst. In de verwijzingsuitspraak van Hof Arnhem 7 juni 2007, nr. 06/00505, V-N 2007/40.10, bij het hiervoor opgenomen arrest van de HR van 15 december 2006 acht het hof de inspecteur niet geslaagd in zijn bewijslast. Een kopie van de aanmaningsbrief, evenals een bewijs van verzending naar het juiste adres, ontbrak. De feiten liggen overigens niet veel anders.. De afdruk uit het automatiseringssysteem zegt immers niets over de evrzending, laat staan over de vraag of dit naar het juiste adres is verzonden. Met het opnieuw genereren van een afdruk wordt het op dat moment geregistreerde adres op de afdruk opgenomen. Daarbij is niet gezegd dat de aanmaning in september 2010 datzelfde adres vermeldde.

–          HR maakt in het arrest van 15 december 2006 korte metten met het oordeel van het hof. De HR overweegt dat belanghebbende terecht aanvoert dat uit de kopie van het rregistratiebestand niet blijkt naar welk adres de aanmaning is verzonden. Een dergelijk oordeel is in Hof Arnhem 24 april 2012, nr. 11/00741, V-N 2012/34.16 en Rechtbank Breda 9 november 2012, nr. 11/05907, V-N 2013/8.18.3 herhaald.