Rechtbank Zeeland- West-Brabant, AWB 12/3535, 31 januari 2013

(Art. 67a Awr)

Aan belanghebbende is een verzuimboete opgelegd wegens het te laat doen van zijn aangifte. Belanghebbende doet een beroep op avas, omdat hij voor het verzorgen van zijn aangifte een (belasting)adviseur heeft ingeschakeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met hetgeen hij heeft gesteld niet aannemelijk gemaakt dat hij in de gegeven omstandigheden de van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig zou worden ingediend. Zijn beroep op avas wordt verworpen. De rechtbank wijkt daarmee af van de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch van 22 juni 2012, nr. 11/00749, LJN BX0070, waarop belanghebbende zich heeft beroepen.

r.o. 2.4: De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 30 mei 2011 een verzoek om ‘uitstel 2010’ voor het indienen van aangiften van ‘nieuwe cliënten’ in het kader van de beconregeling ingediend. Daarbij is de naam en het fiscaalnummer van belanghebbende genoemd. De gemachtigde heeft gesteld dat zij geen afwijkend bericht van de Belastingdienst heeft ontvangen en dat zij daaruit mocht afleiden dat voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2010 van belanghebbende uitstel was verleend tot 1 mei 2012. Als gevolg daarvan en gelet op de openstaande vordering op belanghebbende vanwege verrichte diensten, heeft de gemachtigde geen gehoor aan de herinnering en aanmaning gegeven. De gemachtigde heeft verklaard dat nimmer aan belanghebbende kenbaar is gemaakt dat de aangifte niet zou worden ingediend. Derhalve kan volgens de gemachtigde belanghebbende geen enkel verwijt worden gemaakt ten aanzien van het te laat indienen van de aangifte. De inspecteur heeft onweersproken gesteld dat de brief van 30 mei 2011 niet kwalificeert als een verzoek om uitstel dat binnen de daarvoor geldende termijn en op de voorgeschreven wijze is gedaan. Voorts heeft de inspecteur onweersproken gesteld dat er voor de betreffende aangifte geen uitstel is verleend op grond van de uitstelregeling belastingconsulenten.

r.o. 2.5: Het beroep van belanghebbende op avas slaagt indien hij stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig zou worden ingediend (vgl. HR 15 juni 2007, nr. 42.687, BNB 2007/251).

r.o. 2.6: De rechtbank overweegt als volgt. Belanghebbende was met de onder 2.1. genoemde herinnerings- en aanmaningsbrief tijdig en in voldoende mate op de hoogte gesteld van zijn verplichting tot het (tijdig) doen van aangifte en de gevolgen van de niet-nakoming daarvan. Uit de gedingstukken blijkt niet wanneer en of belanghebbende voornoemde brieven aan zijn gemachtigde heeft verstrekt. Indien hij dat wel tijdig heeft gedaan, is uit de gedingstukken ook niet af te leiden of belanghebbende voldoende maatregelen heeft getroffen zijn gemachtigde aan te sporen om de aangifte voor de door de inspecteur gestelde termijn in te dienen. Het ligt op de weg van belanghebbende om zich (actief en zelfstandig) ervan te vergewissen dat de aangifte ook daadwerkelijk tijdig werd ingediend. Bijvoorbeeld door er zelf op toe te zien dat de in te dienen aangifte tijdig aan hem ter verzending naar de Belastingdienst werd voorgelegd, dan wel vóór afloop van de termijn een kopie van de ingevulde aangifte te verlangen waaruit de tijdige verzending bleek. Door zulks na te laten heeft belanghebbende niet de van hem in redelijkheid te vergen zorg betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig zou worden ingediend (vgl. Hof Amsterdam van 6 september 2012, nr. 12/00090, LJN: BX8220). Nu gesteld noch aannemelijk is geworden dat belanghebbende dit heeft gedaan, kan niet worden gezegd dat belanghebbende de van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht.

r.o. 2.7: De omstandigheden dat de gemachtigde sedert 2008 de aangifte van belanghebbende heeft verzorgd en dat aan belanghebbende nooit kenbaar is gemaakt de onderhavige aangifte niet te zullen indienen, maken dat niet anders. Ook bij een vertrouwensrelatie dient belanghebbende, als de omstandigheden daartoe aanleiding geven zoals in het onderhavige geval, erop bedacht te zijn dat zijn gemachtigde de werkzaamheden niet verricht zoals gewenst. Redenen om (extra) beducht te zijn voor vertraging bij het indienen van de aangifte zijn hier gelegen in de omstandigheid dat de gemachtigde blijkbaar de aangifte van het voorgaande jaar evenmin tijdig heeft ingediend. De inspecteur heeft namelijk onweersproken gesteld dat aan belanghebbende een verzuimboete is opgelegd ter zake het niet dan wel niet tijdig indienen van zijn aangifte voor het jaar 2009. Een tweede reden om extra beducht te zijn voor vertraging is gelegen in de schuld die belanghebbende bij de gemachtigde had openstaan.
r.o. 2.9: Hiermee wijkt de rechtbank af van de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch van 22 juni 2012, nr. 11/00749, LJN BX0070, waarop belanghebbende zich heeft beroepen. Volgens het Hof hoefde de betreffende belanghebbende niet verder toe te zien op de werkzaamheden van haar gemachtigde en mocht zij volstaan met het doorzenden van de herinnering en de aanmaning aan haar gemachtigde. Naar de rechtbank begrijpt, baseert het Hof dit standpunt op de arresten van de Hoge Raad van 12 februari 2009, nr. 07/12891, BNB 2009/114 en 15 mei 2009, nr. 08/01277, BNB 2009/170. De rechtbank interpreteert deze arresten anders, namelijk in die zin dat bij de beoordeling van een vergrijpboete die is opgelegd aan een belastingplichtige die zich laat bijstaan door een adviseur die hij voor voldoende deskundig mocht houden, er geen aanleiding is tot het stellen van de algemene eis dat de belastingplichtige zich ter voorkoming van fouten ook zelf in de inhoudelijke aspecten van de op hem toepasselijke belastingregelingen verdiept. Die situatie doet zich hier niet voor. Naar het oordeel van de rechtbank gelden voor de vraag of sprake is van avas bij verzuimboetes niet dezelfde maatstaven als bij vergrijpboetes.

r.o. 2.10. Ook de uitspraak van Rechtbank ’s-Gravenhage van 25 oktober 2011, nr. 11/4945, LJN BV1140, waarop belanghebbende zich heeft beroepen, kan hem niet baten. Anders dan in die procedure is hier immers gesteld noch aannemelijk geworden dat de gemachtigde op vragen van belanghebbende naar aanleiding van de herinnering respectievelijk de aanmaning beide keren antwoorden heeft gegeven die bij belanghebbende de gerechtvaardigde indruk hebben gewekt dat de aangifte tijdig zou worden ingediend.