Rechtbank Den Haag, EK, 25 maart 2013, nr. SGR 12/10922

(Art. 24 en 28 Wet WOZ)

Echtgenoot van eiseres dient te laat bezwaar in tegen op de zijn naam gestelde WOZ-beschikking. Eiseres vraagt op haar naam een nieuwe voor bezwaar vatbare beschikking aan. Verweerder heeft die beschikking genomen, maar het bezwaar daartegen niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest om een extra mogelijkheid te creëren om tegen de WOZ-waarde in bezwaar te komen.

Onder verwijzing naar hetgeen hierover in de MvT is opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat aan eiseres niet de mogelijkheid onthouden kan worden om op grond van artikel 28 Wet WOZ een op haar eigen naam gestelde voor bezwaar vatbare beschikking te vragen.

Het bezwaar is derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is gegrond en de uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd.

Overwegingen

1. Verweerder heeft bij beschikking van 31 januari 2012 de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend [adres 2] (hierna: de woning) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2011 voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op € 411.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan [Y] (de echtgenoot van eiseres) opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2012.

De echtgenoot van eiseres heeft tegen voorgaande beschikking bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag Bij uitspraak op bezwaar van 26 oktober 2012 heeft verweerder het bezwaar van de echtgenoot van de echtgenoot van eiser niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De waarde van de woning is ambtshalve verlaagd naar een waarde van € 385.000.

2. Verweerder heeft op de voet van artikel 28 van de Wet WOZ op verzoek van eiseres een beschikking van 10 juli 2012 (hierna: de beschikking) afgegeven met als waardepeildatum 1 januari 2011 (hierna: de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2012 .

2. Eiseres heeft tegen de beschikking van 10 juli 2012 bezwaar gemaakt.

3. Bij uitspraak op bezwaar, eveneens met dagtekening 26 oktober 2012, heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat naar hij stelt ten onrechte een voor bezwaar vatbare beschikking is afgegeven.

4. Eiseres en haar echtgenoot zijn genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning.

5. In geschil is de ontvankelijkheid van het bezwaar en de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase. Daartoe voert eiseres -zakelijk weergegeven- het volgende aan. De echtgenoot van eiseres en eiseres zijn in gemeenschap van goederen getrouwd en zijn beiden belanghebbenden, die allebei een deel van de ozb en waterschapsbelasting betalen. De onder 1. vermelde beschikking stond op naam van de echtgenoot van eiseres, waardoor eiseres tegen deze beschikking geen bezwaar kon indienen. De echtgenoot van eiseres heeft te laat bezwaar gemaakt tegen de op zijn naam gestelde beschikking. Eiseres was het toentertijd niet eens met de hoogte van de WOZ-waarde van de woning. Zij heeft daarom een nieuwe voor bezwaar vatbare beschikking op haar naam aangevraagd, daar zij ingevolge artikel 28 van de Wet WOZ een belang heeft bij een verzoek om een nieuwe voor bezwaar vatbare beschikking af te geven. De waarde van de woning is ambtshalve verminderd tot de door eiseres voorgestane waarde.

6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ontvankelijk verklaard had dienen te worden, maar dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om met artikel 28 van de Wet WOZ voor echtgenoten een mogelijkheid te creëren om de wettelijk voorgeschreven bezwaartermijn te omzeilen. Voorts voert verweerder aan dat het belang bij het afgeven van een voor bezwaar vatbare beschikking op verzoek gerechtvaardigd dient te zijn en dat dit verzoek beoordeeld dient te kunnen worden.

7. Ingevolge artikel 26a. eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan, in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het beroep slechts worden ingesteld door de belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd. Deze bepaling is blijkens artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ, van toepassing op WOZ-procedures.

8. Ingevolge artikel 24, vierde lid, van de Wet WOZ kan, indien er met betrekking tot een zelfde onroerende zaak meer dan één genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht kan worden aangewezen, bekendmaking plaatsvinden aan één van hen.

9. Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Wet WOZ neemt de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar ten aanzien van degene die aannemelijk maakt met betrekking tot de heffing van belasting te zijnen aanzien belang te hebben bij de vastgestelde waarde van een onroerende zaak ingevolge de artikelen 22, eerste lid, 26, eerste lid, dan wel artikel 27, eerste lid. en aan wie niet op de voet van de artikelen 24, derde tot en met zesde en achtste lid, 26, vierde lid, dan wel 27, derde lid, de beschikking ter zake is toegezonden, binnen acht weken na een daartoe gedaan verzoek een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 22, eerste lid, artikel 26, eerste lid, dan wel artikel 27, eerste lid.

10. Ingevolge artikel 28, vierde lid, van de Wet WOZ geschiedt de bekendmaking van de beschikking door toezending aan degene te wiens aanzien zij is genomen.

11. De rechtbank is van oordeel dat het aan eiseres vrij stond om op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wet WOZ aan verweerder te verzoeken aan haar een nieuwe, voor bezwaar vatbare beschikking af te geven.

In dit verband wordt gewezen op de Memorie van Toelichting bij de wijziging van – onder meer – de Wet waardering onroerende zaken (Aanpassingswet Wet waardering onroerende zaken), Kamerstukken II 1996/97, 25 037, nr. 3, blz. 39-40, waarin het volgende valt te lezen:

“Onderdeel D (artikel 24)

Artikel 24 wordt, zo stellen wij voor, uitgebreid met een nieuw vierde en zesde lid, teneinde te komen tot een nauwkeuriger en daarmee voor de WOZ-uitvoeringspraktijk doelmatiger regeling van de bekendmaking van de WOZ-waardebeschikking. Aan de aanvulling op artikel 24 ligt ten grondslag de gedachte dat, althans in eerste aanleg, bekendmaking van de WOZ-beschikking aan slechts één genothebbende en één gebruiker behoeft te geschieden.

Voor andere belanghebbenden dan degenen aan wie de WOZ-beschikking in eerste aanleg is bekendgemaakt, bestaat – in aanvulling daarop – de mogelijkheid overeenkomstig artikel 28 van de Wet WOZ een «eigen», te hunnen name gestelde beschikking van B en W te verkrijgen.”

12. De rechtbank is onder verwijzing naar hetgeen hierover in de Memorie van Toelichting is opgenomen, zoals vermeld onder 11., van oordeel dat aan eiseres niet de mogelijkheid onthouden kan worden om op grond van artikel 28 van de Wet WOZ een eigen, te haren name gestelde beschikking aan te vragen, nu de wetgever daarbij niet enige beperking ten aanzien van de mogelijkheid van bezwaar en beroep heeft opgenomen. Verweerder heeft terecht deze beschikking afgegeven en heeft derhalve in de uitspraak op bezwaar ten onrechte het standpunt ingenomen dat het niet correct was dat aan eiseres een beschikking met bezwaarmogelijkheden is afgegeven. Het bezwaar is derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is gegrond en de uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd.

13. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 471 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 235 en een wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 0,5). Het geschil voor de rechtbank beperkt zich tot de vraag of het bezwaarschrift terecht niet ontvankelijk is verklaard en de proceskostenvergoeding. Naar het oordeel van de rechtbank is een wegingsfactor van 0,5 voor de beroepsfase daarom redelijk. Voor de overige door eiseres genoemde proceskosten, te weten de kosten van het taxatierapport wordt verweerder, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 150, exclusief BTW (drie uur à € 50, exclusief BTW).

Verweerder dient derhalve een totaal bedrag van € 621 aan eiseres te voldoen, exclusief BTW zoals hiervoor is aangegeven.