LJN: BR0679, Rechtbank Haarlem , 10/2778 en 10/2779

Art. 8:73 Awb

Eiser verzoekt om vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten voor juridische bijstand in bezwaar en beroep. Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Besluit kan op grond van bijzondere omstandigheden van de hiervoor gegeven berekening van de te vergoeden proceskosten worden afgeweken. Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een (de) daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (zie Hoge Raad 13 april 2007, nr. 41 235, BNB 2007/260). Ook in andere gevallen kan aanleiding bestaan om, alle (bijzondere) omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, af te wijken van de forfaitaire bedragen van het Besluit, bijvoorbeeld omdat de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslag in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld (vgl. Hoge Raad, 4 februari 2011, nr. 09/02123, BNB 2011/103).

5.3. De rechtbank is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden niet kan worden gezegd dat verweerder de navorderingsaanslagen heeft opgelegd of in uitspraak op bezwaar heeft gehandhaafd, terwijl op dat moment duidelijk was dat die navorderingsaanslagen of uitspraak in de daartegen ingestelde procedures geen stand zouden houden. Evenmin is aannemelijk geworden dat verweerder bij het opleggen van de navorderingsaanslagen in ernstige mate onzorgvuldig heeft gehandeld of dat anderszins sprake is van een bijzondere omstandigheid die vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten noopt. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder zoals hiervoor geoordeeld, aan de vaststaande feiten het vermoeden heeft kunnen ontlenen dat sprake is van een strafbaar feit en dat zulks op basis van de normale bewijsregels vast zou kunnen komen te staan. De omstandigheid dat verweerder niet aan de op hem rustende verzwaarde bewijslast heeft voldaan, namelijk overtuigend aantonen dat sprake is van een strafbaar feit, brengt de rechtbank niet tot het oordeel dat tegen beter weten in of in ernstige mate onzorgvuldig is gehandeld bij het opleggen en handhaven van de onderhavige navorderingsaanslagen.

5.4. De omstandigheid dat een melding bij de gemeente [PLAATSNAAM] heeft plaatsgevonden van genoemde vermoedens en de vraag of de belastingdienst hierbij de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen heeft geschonden, laat de rechtbank in dit verband buiten beschouwing. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat zonder nadere onderbouwing niet kan worden aangenomen dat deze melding is gedaan als gevolg van de onderhavige navorderingsaanslagen. De rechtbank neemt hierbij voorts in ogenschouw dat de mogelijke gevolgen van een dergelijke melding en de beoordeling van de rechtmatigheid daarvan niet thuishoren in het kader van het onderhavige verzoek om vergoeding van proceskosten. Eiser heeft ter zitting uitdrukkelijk te kennen gegeven geen verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht te doen, zodat de rechtbank zich hierover niet zal uitlaten.